ECLI:NL:RBDHA:2017:8153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
NL17.3415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van eerdere procedures en onvoldoende bewijs van nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, die eerder meerdere asielaanvragen heeft ingediend, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag. De rechtbank constateert dat de nieuwe elementen die eiser aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd, reeds in eerdere procedures aan de orde zijn gesteld. Eiser had in eerdere asielprocedures niet kunnen aantonen dat hij zijn identiteit en nationaliteit kon onderbouwen, wat leidde tot twijfels over zijn geloofwaardigheid. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder die van 30 september 2014, waarin de identiteit en nationaliteit van eiser als ongeloofwaardig zijn beoordeeld.

Eiser heeft in zijn huidige aanvraag nieuwe argumenten aangevoerd, waaronder de situatie in Somalië en Jemen, en zijn vrees voor vervolging door Al Shabaab. De rechtbank oordeelt echter dat deze argumenten niet relevant zijn zolang eiser zijn Jemenitische nationaliteit niet kan aantonen. De rechtbank stelt vast dat de huidige situatie in het landenbeleid van verweerder pas relevant wordt als eiser zijn nationaliteit kan bewijzen, wat hij tot nu toe niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

ProcesverloopBij besluit van 19 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft op 19 juni 2017 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.3416, plaatsgevonden op 4 juli 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft al eerder, op 12 december 2007, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Bij beschikking van 7 januari 2009 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingediende beroep is op 30 juli 2009 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, ongegrond verklaard (AWB 09/2916). Op 26 januari 2011 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 14 juni 2011 afgewezen. Het hiertegen ingediende beroep is op 10 februari 2012 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, ongegrond verklaard (AWB 11/20467). Op 27 augustus 2014 heeft eiser voor de derde keer een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 28 augustus 2014 is ook deze aanvraag afgewezen en het daartegen ingediende beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 30 september 2014 (AWB 14/19973) ongegrond verklaard. Op 31 mei 2016 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft bij zijn aanvraag, kort samengevat, de volgende nieuwe elementen aangevoerd:
- eiser wil niet terugkeren naar Somalië vanwege de situatie daar en verwijst naar het meest recente ambtsbericht (maart 2016);
- eiser is naar eigen zeggen verwesterd en vreest Al Shabaab. Ook vreest hij dat Al Shabaab heeft gezien dat hij samen heeft gewerkt met Human Rights Watch, omdat hij op youtube is verschenen;
- eiser is bang dat bandieten hem zullen vermoorden omdat ze zullen denken dat hij geld heeft omdat hij in Europa is geweest;
- eiser kan niet terug naar Jemen vanwege een besluit- en vertrekmoratorium.
3. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser naar het oordeel van verweerder geen nieuwe elementen en bevindingen aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hiertoe overweegt verweerder dat reeds in de eerdere asielprocedures in rechte is komen vast te staan dat de gestelde identiteit en de Somalische dan wel Jemenitische nationaliteit van eiser ongeloofwaardig zijn en eiser ook in deze procedure zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft weten te maken.
4. Eiser is het oneens met de afwijzing en wijst daartoe naar een in de eerste asielprocedure opgemaakte taalanalyse en een emailbericht in het kader van Eurodac onderzoek. Volgens eiser moet hieruit worden opgemaakt dat hij, ondanks dat zijn spraak eenduidig te herleiden is tot Zuid-Somalië, de Jemenitische nationaliteit heeft. Eiser wijst er verder op dat hij in eerdere asielprocedures tevens zijn Somalische nationaliteit heeft onderbouwd door middel van een nationaliteitsverklaring van de Somalische ambassade in Brussel. Weliswaar was dit in de eerdere procedures geen relevant nieuw feit nu zijn Somalische nationaliteit niet uitsloot dat eiser tevens de Jemenitische nationaliteit had. Thans is er in het landenbeleid van verweerder echter sprake van een artikel 15c Kwalificatierichtlijn situatie voor heel Jemen. Gelet hierop kan bij de onderhavige aanvraag niet worden uitgegaan van terugkeer van eiser naar Jemen, zodat inhoudelijk getoetst zal moeten worden of eiser in geval van terugkeer naar Zuid Somalia een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) volgt dat er voor de bestuursrechter in vreemdelingenzaken geen ruimte meer bestaat om ambtshalve het ne bis-beoordelingskader toe te passen en dient de bestuursrechter elk besluit op een opvolgende aanvraag overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Nu verweerder de opvolgende asielaanvraag met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de bestuursrechter toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
5.2
De rechtbank stelt vast dat hetgeen eiser als nieuwe elementen en bevindingen aan onderhavige aanvraag te grondslag heeft gelegd al in de vorige asielprocedure aan de orde is gesteld. In die procedure is met de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 september 2014 (AWB 14/19973) al in rechte komen vast te staan dat eiser daarmee de twijfels rond zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet heeft weggenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding hier nu anders over te denken. Het enkele feit dat er thans in het landenbeleid van verweerder sprake is van een artikel 15c Kwalificatierichtlijn situatie voor heel Jemen, wordt immers pas relevant op het moment dat eiser zijn Jemenitische nationaliteit heeft aangetoond. Hierin is hij echter nog steeds niet geslaagd.
5.3
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet ten onrechte met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank is voorts niet gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw 2000.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.

Rechtsmiddel