In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Eritrese vrouw, had haar aanvraag ingediend om bij haar referent in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het standpunt dat de identiteit van eiseres en de feitelijke gezinsband met haar referent niet zijn aangetoond. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij in bewijsnood verkeert en dat de staatssecretaris ten onrechte geen identificerend interview met haar heeft gehouden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de referent, die in Nederland verblijft op basis van een verblijfsvergunning asiel, inconsistent en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn relatie met eiseres. De rechtbank oordeelt dat er geen duurzame en exclusieve relatie is die gelijk te stellen is met een huwelijk, en dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie niet met documenten heeft aangetoond. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om hun identiteit en familierechtelijke relaties aan te tonen, vooral in het kader van aanvragen voor verblijf in Nederland. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris bevestigd en eiseres gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.