ECLI:NL:RBDHA:2017:7666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toevoeging voor rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een toevoeging voor rechtsbijstand. Eiser, die in staat is zijn belangen zelf te behartigen, had een aanvraag ingediend voor een toevoeging om rechtsbijstand te verkrijgen in een beroepsprocedure tegen een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand. Het primaire besluit, genomen op 12 oktober 2016, wees de aanvraag af, en het bezwaar daartegen werd op 8 november 2016 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 10 juli 2017 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de juridische en feitelijke complexiteit van de zaak zodanig is dat hij niet in staat is om zelf, of met hulp van een ander, beroep in te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in staat moet worden geacht om de benodigde motivering voor zijn beroep zelf te formuleren en dat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een toevoeging rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Arslan),
en

de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. S.O. Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 8 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. S. Ramautar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de toevoeging aangevraagd voor beroep tegen de beslissing op bezwaar van verweerder betreffende de weigering van afgifte van een toevoeging met kenmerk [nummer] . Deze toevoeging is door eiser aangevraagd voor rechtsbijstand bij het ongedaan maken van zijn registratie bij Stichting Preventel. Eiser kan door deze registratie geen mobiele diensten afnemen.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de te verrichten werkzaamheden in de beroepsprocedure tegen verweerder dusdanig feitelijk of juridisch complex zijn, dat rechtsbijstand van een advocaat noodzakelijk is. Eiser dient in staat te worden geacht om zelf, dan wel met hulp van een ander niet zijnde een advocaat, beroep in te dienen bij de rechtbank. Daarbij kan hij zelf schriftelijk motiveren waarom hij van mening is dat toevoeging [nummer] alsnog verstrekt dient te worden, waarom hij in die zaak de bijstand van een advocaat nodig heeft en de feitelijke situatie en gang van zaken toelichten.
3. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van juridische en feitelijke complexiteit waardoor verweerder een toevoeging had dienen te verlenen. Verder beroept eiser zich op andere zaken, waarin wel een toevoeging is verleend om een beroepsprocedure te starten tegen een besluit van verweerder.
4. Op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Op grond van artikel 8, eerste lid, onder i, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het verkrijgen van rechtsbijstand.
Op grond van het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
Verweerder voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb beleid, onder meer neergelegd in de Werkinstructie B010 (de werkinstructie). In de werkinstructie is neergelegd dat voor een aanvraag voor beroep/hoger beroep tegen een beslissing van de Raad een toevoeging wordt verstrekt als aan alle overige voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is dat conform artikel 8, tweede lid, van het Brt sprake moet zijn van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4092), komt verweerder bij de beoordeling of de aanvraag een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, beoordelingsvrijheid toe. Voor de aanwending daarvan heeft verweerder beleid met daarin criteria ontwikkeld, dat is neergelegd in gepubliceerde werkinstructies. De rechtbank overweegt dat het beleid waar verweerder zich op heeft gebaseerd niet als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat er geen sprake is van zodanige bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid dat in weerwil van de hoofdregel wel een toevoeging zou moeten worden verleend. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiser in staat moet worden geacht om zelf, dan wel met hulp van een ander niet zijnde een advocaat, beroep in te dienen bij de rechtbank. Op www.rechtspraak.nl is immers een formulier met een stappenplan te vinden. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser eveneens in staat moet worden geacht om in beroep gemotiveerd toe te lichten waarom aan hem een toevoeging verstrekt had moeten worden. Hij kan in eigen bewoordingen het geschil met de Stichting Preventel uitleggen, en zodoende aanvoeren dat dit geschil dermate complex is dat het afgeven van een toevoeging noodzakelijk is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzondere rechtsvraag of een juridisch omvangrijk feitencomplex zodat bij uitzondering een toevoeging moet worden verstrekt.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat verweerder ten aanzien van één van de zaken waarop eiser zich heeft beroepen, heeft aangegeven dat het een nagenoeg identieke zaak betreft. In die zaak is ten onrechte een toevoeging verstrekt. Gelet op de toelichting die verweerder hierover ter zitting heeft gegeven, acht de rechtbank het aannemelijk dat ten aanzien van voornoemde toevoeging sprake was van een misslag. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een misslag van verweerder geen basis kan vormen voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover dat verweerder gehouden is om in het verleden gemaakte fouten te herhalen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:227). Van de andere zaak waarop eiser zich heeft beroepen is niet gebleken dat sprake is van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.