ECLI:NL:RBDHA:2017:7656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
AWB 17/8713, 17/8878, 17/8714, 17/8967, 17/8717, 17/8964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afhankelijkheidsrelatie tussen asielzoekers en hun familieleden in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aantal Afghaanse asielzoekers en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eisers, waaronder eiseres 1, beroepen zich op artikel 16 en 17 van de Dublinverordening, waarbij zij stellen dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiseres 1 en haar moeder, die ernstige gezondheidsproblemen heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van eiseres 1, die al lange tijd in Nederland verblijft, afhankelijk is van de aanwezigheid van haar dochter voor haar psychische en fysieke gezondheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd waarom er geen sprake zou zijn van deze afhankelijkheid en dat de aanvragen van de eisers niet in behandeling zijn genomen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de afhankelijkheidsrelatie. Tevens zijn de proceskosten aan de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/8713 (beroep [eiseres 1] )
AWB 17/8878 (voorlopige voorziening [eiseres 1] )
AWB 17/8714 (beroep [eiser] )
AWB 17/8967 (voorlopige voorziening [eiser] )
AWB 17/8717 (beroep [eiseres 2] )
AWB 17/8964 (voorlopige voorziening [eiseres 2] )
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 19 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum] , eiseres 1, mede namens haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum] , en
[minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedatum] , en
[eiser] ,
geboren op [geboortedatum] , eiser en
[eiseres 2] ,
geboren op [geboortedatum] , eiseres 2,
allen van Afghaanse nationaliteit,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg, advocaat te Alkmaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 21 april 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten totdat de rechtbank op de beroepen heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2017. Eiseres 1 en eiser zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ingevolge artikel 30, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling genomen, indien op grond van Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Verweerder heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eisers door de buitenlandse vertegenwoordiging van Duitsland in Karachi, Pakistan, in het bezit zijn gesteld van een (Schengen)visum, welke geldig is van 16 december 2016 tot 1 januari 2017. Op 30 maart 2017 hebben de Duitse autoriteiten ingestemd met de overname van eisers op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
Eisers beroepen zich op artikel 16 en 17 van de Dublinverordening en voeren daartoe het volgende aan. Eiseres 1 en haar moeder zijn afhankelijk van elkaar. De moeder van eiseres 1 lijdt aan zeer ernstige hartproblemen die zijn ontstaan na haar vertrek uit Afghanistan en de daarbij komende zorgen over haar achterblijvende dochter (eiseres 1). Ter onderbouwing legt eiseres 1 medische informatie over van 17 maart 2017 en 23 maart 2017 en een brief van de huisarts van de moeder van eiseres van 4 mei 2017. Toen de moeder ontdekte dat eiseres 1 de asielprocedure wellicht niet in Nederland mag doorlopen, is zij flauwgevallen en kreeg zij pijn op de borst. In de medisch psychische beoordeling is niet alleen de medische situatie beschreven maar ook de afhankelijkheid van moeder van eiseres 1 en de rol die eiseres 1 speelt in de gezondheid van moeder. Daarnaast lijdt eiseres 1 ook zelf aan psychische problematiek. Ter onderbouwing heeft zij een e-mail van de verloskundigenpraktijk van 4 mei 2017 overgelegd. Ook is eiseres 1 zwanger. Zij heeft haar familieleden in Nederland hard nodig; de ondersteuning van haar familieleden bevordert haar psychische herstel en dat is belangrijk gelet op haar zwangerschap. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening en waarom de aangevoerde omstandigheden niet zijn aangemerkt als zwaarwegend. In dit verband wijst eiseres 1 op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 oktober 2016 (201602667/1/V3) en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 7 april 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:5017). Primair moet verweerder concluderen dat er sprake is van afhankelijkheid tussen eiseres 1 en haar moeder als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Subsidiair moet verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de aanvragen aan zich trekken, aldus eisers.
3.1
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van afhankelijkheid tussen eiseres 1 en haar moeder als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Verweerder neemt daarbij in aanmerking dat de moeder van eiseres 1 al 10 of 11 jaar in Nederland verblijft. Niet is op enige wijze gebleken dat eiseres 1 en haar moeder zich in elkaars afwezigheid niet zelfstandig staande konden houden gedurende deze periode. De door eiseres 1 overgelegde medische informatie brengt verweerder niet tot een ander besluit. In deze informatie is immers niet vermeld dat sprake is van afhankelijkheid tussen moeder en eiseres 1, dan wel dat de aanwezigheid van eiseres 1 noodzakelijk of bevorderlijk is voor de gezondheidssituatie van haar moeder. Uit de medisch psychiatrische beoordeling van 17 maart 2017 blijkt niet dat de moeder van eiseres 1 is aangewezen op eiseres 1 zelf voor medische of andere zorg.
Ter zitting heeft verweerder zich in dit verband op het standpunt gesteld dat artikel 16 van de Dublinverordening gaat om afhankelijkheid van hulp, niet of de moeder van eiseres 1 er baat bij heeft dat haar dochter in Nederland blijft.
Ten aanzien van de psychische problematiek van eiseres 1 zelf stelt verweerder zich op het standpunt dat zij haar gezondheidssituatie onvoldoende heeft onderbouwd. Evenmin heeft eiseres 1 aangetoond dat de voor haar benodigde medische voorzieningen niet in Duitsland beschikbaar en toegankelijk zijn. Dit brengt ook met zich mee dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij merkt verweerder ook op dat niet is gebleken dat het voor eiseres 1 niet mogelijk is om contact met haar moeder te onderhouden na een overdracht aan Duitsland.
3.2
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er normaliter voor dat wanneer, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
3.3
De rechtbank stelt vast dat uit de medische stukken van 15 en 17 maart 2017, van 6 januari 2017 en van 4 mei 2017 blijkt dat de aanwezigheid van eiseres 1 een positieve uitwerking heeft op het psychisch welzijn van haar moeder, waardoor haar moeder beter functioneert en haar medische behandeling effectiever verloopt. Ook blijkt uit de stukken dat de psychische klachten zijn ontstaan en, ondanks psychiatrische behandeling, elf jaar hebben voortgeduurd vanwege het feit dat haar dochter in Afghanistan is achtergebleven en dat ze weer opleeft nu haar dochter bij haar in de buurt is. Opgemerkt wordt dat als zij weer zal worden gescheiden van haar dochter, zij zal terugvallen in het lethargische beeld en depressieve klachten. De behandelend psychiater concludeert in de psychiatrische beoordeling van 17 maart 2017 als volgt: “Het is zeer waarschijnlijk dat patiënte, als zij wederom wordt gescheiden van haar dochter, weer zal terugvallen in het lethargische beeld dat de chronische stress en depressieve klachten veroorzaakten de afgelopen jaren. Het is in het belang van de gezondheid van patiënte, dat zij in de nabijheid van dochter zal verblijven”. De huisarts van de moeder van eiseres 1 geeft bij schrijven van 4 mei 2017, samengevat, aan dat de moeder, nadat zij weer contact met eiseres 1 heeft gekregen, de hartoperatie aandurfde en thans in een revalidatietraject zit. Deze behandeling zal zeer waarschijnlijk negatief worden beïnvloed, door de terugval in somberheid als gevolg van de scheiding met eiseres 1. De scheiding van eiseres 1 en haar moeder zal negatieve consequenties hebben voor de lichamelijke en psychische gezondheid van de moeder van eiseres 1. De huisarts onderschrijft de conclusie van de psychiater van de moeder.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde stukken weliswaar niet blijkt dat de moeder van eiseres 1 voor haar zorg afhankelijk is van concrete (fysieke) hulp van eiseres 1 zelf, maar dat verweerder door dit standpunt in te nemen, niet heeft onderkend dat volgens de beoordeling van de psychiater en de huisarts juist de aanwezigheid van eiseres 1 als zodanig zeer waarschijnlijk noodzakelijk is voor het slagen van de benodigde behandelingen van de moeder van eiseres 1. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3145), waarin de Afdeling in een soortgelijke zaak tot dezelfde conclusie is gekomen. Gelet op de informatie van de psychiater had het op de weg van verweerder gelegen nader te onderzoeken of daarin een afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres 1 en haar moeder is gelegen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet, zonder advies te vragen van het Bureau Medisch Advisering (BMA), in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar en haar moeder een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening bestaat. Reeds hierom is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De overige gronden van beroep behoeven geen bespreking meer.
4. Nu het besluit van eiseres 1 geen stand kan houden, kunnen, gelet op de omstandigheid dat de aanvragen van eiser en eiseres 2 volledig afhankelijk zijn van de aanvraag van eiseres 1, deze besluiten evenmin stand houden.
5. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren. De bestreden besluiten zijn in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
6. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen.
7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 990,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eisers.
Verzoeken om een voorlopige voorziening8. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. Nu in de hoofdzaken wordt beslist, is aan de verzoeken het belang komen te ontvallen, zodat deze reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komen. De voorzieningenrechter zal de verzoeken om een voorlopige voorziening afwijzen.
10. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 495,- (1 punt voor de voorlopige voorziening, wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eisers.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 990,- te betalen.
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 495,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2017.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.