Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
hierna te noemen eiser,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Op 27 mei 2012 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, onder zijn huidige naam en nationaliteit. Bij besluit van 23 juni 2012 heeft verweerder die aanvraag afgewezen en tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 juli 2012 (AWB 12/20782) met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.
Op 8 juli 2015 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend.
- eiser stelt [eiser] te zijn, geboren op [geboortedatum] en met de Egyptische nationaliteit;
- eiser stelt homoseksueel te zijn en hierdoor problemen te hebben ondervonden.
De verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft verweerder geloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser over zijn geaardheid en de hierdoor ondervonden problemen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
In dit geval blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder met name gewicht heeft toegekend aan de ontoereikende verklaringen van eiser over zijn bewustwordingsproces en hoe hij met de ontdekking van zijn homoseksualiteit is omgegaan, gelet op de omstandigheid dat hij afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk niet wordt geaccepteerd. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij de gestelde homoseksualiteit van eiser heeft beoordeeld. Verweerder heeft in het voornemen en het besluit immers gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn eigen ervaringen ontoereikend zijn, en ook waarom eiser hem met zijn verklaringen over één of meer van de andere aspecten uit de Werkinstructie niet alsnog heeft overtuigd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Tevens heeft verweerder terecht vastgesteld dat de verklaringen van eiser dat hij met niemand over zijn geaardheid sprak, tegenstrijdig zijn. Eerst heeft hij immers verklaard dat hij er met niemand over kon spreken. Vervolgens heeft hij verklaard dat twee homoseksuele jongens er wel vanaf wisten. Later heeft hij verklaard dat hij met vijf jongens of mannen een relatie in zijn land van herkomst heeft gehad, waardoor mag worden aangenomen dat deze personen eveneens op de hoogte waren van zijn geaardheid. Ook heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser geen antwoord heeft gegeven op de vraag wat hij besprak met de personen die van zijn gestelde homoseksualiteit op de hoogte waren.
De Wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de Procedurerichtlijn en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (Stb. 2015, 292), waarbij artikel 30b Vw is ingevoerd, is op 20 juli 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 293).
Ingevolge het nationale overgangsrecht, artikel II, eerste lid, van voormelde wijzigingswet, is, voor zover hier van belang, het recht zoals dit gold vóór inwerkingtreding van deze wet van toepassing op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waarop is besloten vóór inwerkingtreding van deze wet.
Ingevolge het overgangsrecht in Richtlijn 2013/32/EU (PB 2013, L 180; hierna de Procedurerichtlijn), opgenomen in artikel 52, eerste alinea, passen de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bedoeld in artikel 51, eerste lid, waaronder artikel 33, toe op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na 20 juli 2015 of een eerdere implementatiedatum. Verzoeken die zijn ingediend vóór 20 juli 2015 zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen krachtens Richtlijn 2005/85/EG betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (de oude Procedurerichtlijn)
Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, is daarom op de aanvraag van eiser niet het recht van toepassing zoals dat van toepassing was ten tijde van het bestreden besluit, maar, zoals volgt uit het overgangsrecht van de Procedurerichtlijn, het recht ten tijde van de aanvraag, nu die aanvraag dateert van vóór 20 juli 2015.
Uit het voorgaande volgt dat de toepassing door verweerder van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw op de aanvraag van eiser in strijd is met het overgangsrecht van de Procedurerichtlijn. Daarom heeft verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond.
Ook daarom, en nu uit hetgeen onder 4.1 en 5.2 is overwogen volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning bestaat, ziet de rechtbank aanleiding het gebrek in het bestreden besluit te passeren.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 990,- te betalen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 495,- te betalen.