ECLI:NL:RBDHA:2017:7211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
C/09/514927 / HA ZA 16-843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van investeringen en borgstelling in faillissement van vennootschap

In deze civiele procedure vorderden [eiseres 1] en [eiseres 2], beiden zussen, betaling van investeringen die zij hadden gedaan in de gefailleerde vennootschap Moulin International Property Management B.V. (Moulin), waarvan [gedaagde] de bestuurder en enig aandeelhouder was. De eiseressen stelden dat [gedaagde] zich borg had gesteld voor de terugbetaling van hun investeringen in geval van faillissement van Moulin. De rechtbank oordeelde dat de borgtocht rechtsgeldig was vernietigd omdat de echtgenote van [gedaagde] geen toestemming had gegeven, zoals vereist door artikel 1:88 BW. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] niet onrechtmatig had gehandeld, omdat hij niet wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat Moulin haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 21 juni 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/514927 / HA ZA 16-843
Vonnis van 21 juni 2017
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

2.
[eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eiseressen,
advocaat mr. M.M. Breugem te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.C.G. Metz te Den Haag.
Eiseressen zullen hierna ieder afzonderlijk ‘ [eiseres 1] ’ en ‘ [eiseres 2] ’ en gezamenlijk ‘ [eiseres 1 c.s.] ’ genoemd worden. Gedaagde zal hierna ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2016, met producties 1 tot en met 18;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 7;
  • het tussenvonnis van 14 september 2016, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte overlegging producties tevens wijziging van eis van [eiseres 1 c.s.] , met producties 19 tot en met 25;
  • de akte overlegging producties tevens antwoordakte van [gedaagde] , met producties 8 tot en met 11;
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 februari 2017;
  • de brief van 7 maart 2017 van mr. Breugem met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Na de comparitie van partijen van 15 februari 2017 is de zaak aangehouden tot 19 april 2017 voor uitlaten voortprocederen. Met de rolberichten van 14 april 2017 hebben partijen de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
1.3.
Het vonnis is (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] en [eiseres 2] zijn zussen van elkaar. [eiseres 2] is kunstenares en een vroegere schoolvriendin van [gedaagde] . [gedaagde] is van beroep makelaar.
Partijen hadden een vriendschappelijke relatie met elkaar.
2.2.
Sinds 30 november 2007 is [gedaagde] bestuurder en enig aandeelhouder van de inmiddels gefailleerde vennootschap Moulin International Property Management B.V. (hierna: Moulin). Moulin hield zich onder meer bezig met de bemiddeling bij huur of verhuur van onroerend goed en met het exploiteren en vervreemden van registergoederen.
2.3.
In 2012 heeft [eiseres 2] [gedaagde] benaderd en verzocht het ouderlijk huis van [eiseres 1 c.s.] , een landgoed van 10 hectare grond met een landhuis in de gemeente [gemeente] , te verkopen. De verkoop van het landgoed is na de verstrekte opdracht aan [gedaagde] gerealiseerd.
[eiseres 2]
2.4.
Op 20 mei 2013 is een overeenkomst van geldlening gesloten tussen [A] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van de Stichting Residence de Haesestate (schuldenaar) (hierna: de stichting) en [eiseres 2] (schuldeiser). In het complement op de overeenkomst van geldlening is onder meer het volgende vermeld:
“(….)
4. Opzegging
Schuldenaar verklaart uitdrukkelijk en onherroepelijk, dat hij met zijn tegenwoordige en toekomstige vermogen, zal zorgen, dat het geleende supplementaire bedrag van 40.000 euro, met eventueel achterstallige rente en kosten, wordt terugbetaald aan schuldeiser, en dit binnen 120 dagen na zijn eerste verzoek daartoe. Schuldeiser zal dit verzoek slechts dan formuleren, wanner de fondsen aangewend dienen te worden voor aankoop van onroerende goederen buiten Nederland.

5.Opeisbaarheid

De betreffende som van (€ 40.000) (….) is direct opeisbaar en dient met de lopende en de eventueel achterstallige rente te worden terugbetaald:
a. bij niet-, niet tijdige of niet behoorlijke nakoming door de schuldenaar van enige verplichting uit deze overeenkomst van geldlening indien niet binnen 15 dagen na ingebrekestelling de betrokken verplichting alsnog is nagekomen; (….)”
2.5.
Op 21 mei 2014 heeft [eiseres 2] een overeenkomst van investering met Moulin gesloten. Ter uitvoering van die overeenkomst heeft [eiseres 2] op 27 mei 2014 € 15.000 en op 13 augustus 2014 € 5.000, in totaal € 20.000, op de rekening van Moulin overgemaakt.
[eiseres 1]
2.6.
Op 11 februari 2014, 4 april 2014, 18 november 2014 en 1 januari 2015 heeft [eiseres 1] een overeenkomst van investering met Moulin gesloten. Ter uitvoering van deze overeenkomsten heeft [eiseres 1] op 19 februari 2014 € 20.000, op 4 april 2014 € 20.000, op 6 november 2014 € 20.000 en op 17 december 2014 € 10.000, in totaal € 70.000, op de rekening van Moulin overgemaakt.
2.7.
[gedaagde] heeft alle overeenkomsten van investering namens Moulin ondertekend.
2.8.
In de overeenkomsten van investering is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
“(…)
Zijn overeengekomen dat:
Mevrouw (…) [eiseres 1] op de hieronder omschreven wijze, een bedrag in rekening courant investeert in MIPM [noot rechtbank: Moulin], teneinde de vennootschap versneld te doen ontwikkelen. De vennootschap accepteert deze investering onder de hierna volgende voorwaarden:
(….)
1. Het te investeren bedrag bedraagt € (…..) en wordt gestort als “rekening courant derden”.
2. De vennootschap lost het geïnvesteerde bedrag, inclusief overeengekomen rente af binnen 18 maanden na de datum van storting. Wanneer Mevrouw (…) tijdens de looptijd dezer, besluit deze periode van 18 maanden te verlengen, kan zij dit kenbaar maken en treden partijen in overleg over de hoogte van het vervolgens te vergoeden rentepercentage op de rekening courant.
3. De vennootschap vergoedt over de looptijd van de investering een rente van 20% (…)
4. De rentebetalingen zullen als volgt plaatsvinden 5% binnen zes maanden en 5% binnen twaalf maanden na storting in de rekening courant.
(…)
6. MIPM stelt een aandelenpakket ter beschikking van Mevrouw (…) [eiseres 1] van 15 procent (…) van het haar aandelenkapitaal in de vorm van een optie tot verkrijging.
MIPM verplicht zich, op het eerste verzoek van Mevrouw (…) [eiseres 1] te zullen meewerken aan de aandelenoverdracht aan Mevrouw (…) [eiseres 1] .
(….)
7. In het geval van faillissement van de Vennootschap, stelt ondergetekende zich persoonlijk in de plaats van de vennootschap voor wat betreft haar verplichtingen, genoemd zijn in de punten 2, 3, 4 en 5 van deze overeenkomst.
Aldus overeengekomen op (….) 2014 te [plaats]
Mevrouw (...) [eiseres 1] . Voor Moulin International Property Management,
[gedaagde] .
(…..)”
2.9.
[eiseres 2] heeft € 3.762,31 en [eiseres 1] heeft € 8.817,46 aan contractuele rente van Moulin ontvangen.
2.10.
Op 25 september 2013 heeft [eiseres 2] € 40.000 ten behoeve van de stichting op de bankrekening van Moulin overgemaakt. [gedaagde] heeft € 30.000 doorgestort naar de stichting en € 10.000 verrekend met een vordering op de stichting in verband met een door de stichting nog niet betaalde fee.
2.11.
Bij brief van 12 augustus 2014 is namens [eiseres 1 c.s.] onder meer het volgende aan de stichting meegedeeld:
“(….)
Meer in het bijzonder met betrekking tot de overeenkomst van geldlening d.d. 1 oktober 2013 tussen de Stichting en mevrouw [eiseres 2] (de lening ten bedrage van € 40.000,--, waarbij de heer [B] zich als borg heeft verbonden) zijn partijen overeengekomen dat de Stichting uiterlijk 1 augustus 2014 € 25.000,-- zou betalen. Cliënte heeft echter moeten constateren dat zulks evenwel tot op heden niet is geschied.
(….)”
2.12.
In een e-mail van 16 oktober 2014 van [gedaagde] aan de stichting is onder meer het volgende vermeld:
“(….)
Van de extra 40.000 euro die door [eiseres 2] in 2e instantie zijn gestort, heeft Moulin 30.000 euro gestort op de rekening van de Stichting Haesestate. Moulin betaalt [eiseres 2] de betreffende € 10.000. Dit schijnt ook tussen de advocaten te zijn bevestigd? (….)”
2.13.
In een e-mail van 10 maart 2015 heeft [B] , bestuurder van de stichting, aan Moulin – voor zover van belang – het volgende meegedeeld:
“(….)
Beste […] ,
Goed dat we de wederzijdse renten niet meer hoeven te berekenen en zo heb jij je eenmalige rente/provisie van mediation van de dames [eiseressen] ontvangen van 10.000 euro.
Groet,
(….)
[B]
2.14.
In een e-mail van 18 maart 2016 heeft [X] aan Moulin het volgende geschreven:
“Op uw verzoek bevestigen wij, dat bij de verdeling van de aankoopprovisie tussen de betrokken makelaars. Moulin (…) een bedrag van € 250.000 (…) te vermeerderen met BTW kan factureren.”
2.15.
In een brief van 21 maart 2016 heeft Dutch Development Company aan Moulin het volgende geschreven:
“(…)
De datum van de overdracht wordt nog bepaald, maar overeengekomen is, dat deze in elk geval niet later zal plaatsvinden dan 30 juni a.s.
Daarmee is de provisieovereenkomst, door ons beide ondertekend op 16-02-2016, van kracht geworden.
Hierin staat dat Moulin (…) in deze zaak recht heeft op een provisie van 1,5% (
€ 130.875)(…).”
2.16.
[eiseres 1 c.s.] heeft Moulin herhaaldelijk gesommeerd de investeringen en het ten behoeve van de stichting op de rekening van Moulin overgemaakte bedrag van € 10.000 terug te betalen. Toen betaling uitbleef, heeft [eiseres 1 c.s.] het faillissement van Moulin aangevraagd. Bij vonnis van 3 mei 2016 van deze rechtbank is Moulin in staat van faillissement verklaard.
2.17.
Na het faillissement van Moulin heeft [gedaagde] een nieuwe besloten vennootschap opgericht die de activiteiten uit de boedel heeft overgenomen.
2.18.
Bij brief van 6 juni 2016 heeft [eiseres 1 c.s.] [gedaagde] aangeschreven en gesommeerd om binnen 14 dagen € 100.000 aan [eiseres 1 c.s.] te betalen.
2.19.
Op 24 juni 2016 heeft [eiseres 1 c.s.] ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder ING Bank, Rabobank, ABN AMRO, Moulin Capital Investments B.V., de stichting Administratiekantoor Moulin Capital Investments, The Hague Resource B.V. en de stichting op (Wge-)effecten, gelden en/of geldswaarden die zij voor [gedaagde] onder zich hebben.
2.20.
Tevens heeft [eiseres 1 c.s.] op 24 juni 2016 conservatoir beslag laten leggen op de (certificaten van) aandelen die [gedaagde] via de stichting Administratiekantoor Moulin Capital Investments in Moulin Capital Investments B.V. houdt.
2.21.
In een e-mail van 28 juni 2016 heeft [gedaagde] aan de advocaat van [eiseres 1 c.s.] onder meer het volgende meegedeeld:
“(….)
Ik betwist de vordering van [eiseres 1 c.s.] inderdaad niet.
(….)
Nogmaals zou ik willen onderstrepen, een en ander graag met U te willen bespreken om tot de juiste oplossing te komen.
Tijdens hetzelfde gesprek zet ik ook graag recht, om welke reden, de in de beslagleggingen beschreven zogenaamde “onrechtmatige daad”, dat niet is en dat deze handeling uitsluitend gestoeld is op een normale bedrijfsvoering.
Dit neemt niet weg dat wij, als steeds herhaald, streven naar een
totaaloplossing, waarbij ook dit bedrag weer bij [eiseres 1 c.s.] terugkomt. (…)”
2.22.
In brieven van 24 augustus 2016 aan [eiseres 1] en [eiseres 2] heeft [C] , echtgenote van [gedaagde] , – voor zover van belang – het volgende meegedeeld:
“(….)
Inmiddels vernam ik van de tweede gerechtelijke procedure die u tegen mijn man heeft aangespannen, waarin u kort gezegd betaling vordert van mijn man, op grond van een overeenkomst van investering, waarvoor hij zich in privé als borg heeft gesteld, in geval van faillissement.
Voor deze borgstelling kreeg hij van mij niet de vereiste toestemming. Om die reden bericht ik u hierbij dat ik de borgtocht vernietig op grond van artikel 1:89 BW.
(….)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres 1 c.s.] vordert, na wijziging van eis, samengevat en bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] :
  • I) tot betaling van € 30.237,69 aan [eiseres 2] en € 75.182,54 aan [eiseres 1] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data waarop de investeringen hadden moeten worden terugbetaald althans de data waarop de onrechtmatige handelingen hebben plaatsgevonden althans vanaf de datum van de dagvaarding;
  • II) tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.077,38 aan [eiseres 2] en € 1.526,83 aan [eiseres 1] , vermeerderd met de wettelijke rente;
  • III) in de proces- en nakosten, inclusief beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
3.2.
[eiseres 1 c.s.] legt aan deze vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft zich tegenover [eiseres 1 c.s.] borg gesteld voor de terugbetaling van het door [eiseres 1 c.s.] in Moulin geïnvesteerde bedrag van in totaal € 90.000 in geval van faillissement van Moulin. Voor deze borgstelling was geen toestemming van de echtgenote van [gedaagde] vereist, omdat hij zich borg heeft gesteld als bestuurder/enig aandeelhouder van Moulin en de borgstelling is geschied ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Moulin. Derhalve dient [gedaagde] het door [eiseres 1 c.s.] aan Moulin geleende bedrag te betalen.
3.3.
Voor zover de borgtocht wel rechtsgeldig is vernietigd, beroept [eiseres 1 c.s.] zich op de omstandigheid dat [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten [eiseres 1 c.s.] nooit heeft geïnformeerd over liquiditeitsproblemen van Moulin. Hij heeft de indruk gewekt dat de financiële situatie van Moulin zodanig goed was dat de door [eiseres 1 c.s.] gedane investeringen zouden worden terugbetaald. Door [eiseres 1 c.s.] voor te houden dat de investeringen zouden worden gebruikt voor de uitbreiding van een succesvolle onderneming, terwijl Moulin feitelijk werd gered door de investeringen heeft [gedaagde] als bestuurder van Moulin onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres 1 c.s.] Zijn handelwijze maakt dat [gedaagde] ten aanzien van het aangaan van de overeenkomsten van investering persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, zodat hij als bestuurder van Moulin aansprakelijk is voor de schade die [eiseres 1 c.s.] heeft geleden.
3.4.
[gedaagde] heeft [eiseres 1 c.s.] voorgehouden dat [eiseres 2] € 40.000 overmaakte op een bankrekening van de stichting, terwijl meer dan een jaar later bleek dat zij het bedrag had overgemaakt op de rekening van Moulin. [gedaagde] heeft bewerkstelligd dan wel toegelaten dat Moulin haar verplichting om € 40.000 op de bankrekening van de stichting over te maken niet is nagekomen, nu [gedaagde] € 10.000 hiervan heeft verrekend met een openstaande vordering op de stichting wegens een aan hem toekomende fee. Dit handelen is onrechtmatig en [gedaagde] kan daarvan persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt. [gedaagde] wist dat de door hem bewerkstelligde handelwijze tot gevolg zou hebben dat Moulin haar verplichtingen niet zou nakomen. Hij wist ook dat Moulin geen verhaal zou bieden voor de schade die [eiseres 2] zou leiden. [gedaagde] is jegens [eiseres 2] schadeplichtig. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de handelwijze van [gedaagde] niet onrechtmatig is, dient hij de toezegging in de e-mail van 16 oktober 2014 van Moulin tot betaling van € 10.000 aan [eiseres 2] na te komen.
3.5.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

borgtocht

4.1.
[gedaagde] heeft zich persoonlijk borg gesteld voor de verplichtingen van Moulin uit de overeenkomsten van investering in het geval van het faillissement van Moulin als bedoeld in artikel 7 van deze overeenkomsten. De echtgenote van [gedaagde] heeft met de brieven van 24 augustus 2016 de vernietiging ingeroepen van de door hem aan [eiseres 1 c.s.] verstrekte persoonlijke borgstelling op de voet van artikel 1:88 en 1:89 BW.
4.2.
Artikel 1:88 lid 1 sub c BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een echtgenoot toestemming behoeft van de andere echtgenoot indien hij zich als borg verbindt. [gedaagde] stelt dat zijn echtgenote geen toestemming heeft gegeven voor het ondertekenen van de borgtocht, terwijl deze toestemming wel was vereist en dat zij de borgtocht rechtsgeldig heeft vernietigd.
4.3.
[eiseres 1 c.s.] beroept zich op haar beurt op de uitzonderingspositie van artikel 1:88 lid 5 BW. Artikel 1:88 lid 5 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat toestemming van de echtgenoot voor een rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub c niet is vereist, wanneer zij wordt verricht door de bestuurder, tevens (groot)aandeelhouder, van een besloten vennootschap en geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap. Met het begrip ‘rechtshandeling’ wordt volgens vaste rechtspraak niet gedoeld op de borgstelling, maar op de rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt. Het gaat er om dat geen toestemming is vereist wanneer deze ‘onderliggende rechtshandeling’ tot de normale, gebruikelijke bedrijfshandelingen behoren. Aan de hand van alle omstandigheden zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of het aangaan van de rechtshandeling zelf tot de normale bedrijfsuitoefening kan worden gerekend. De uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW dient restrictief te worden uitgelegd. Zie ook
(HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5526 (JOR 2000/113 (Soetelieve/Stienstra) en HR 18 december 2015 ECLI:NL:HR:2015:3606 (JOR 2016/106 (Nooij/ING)).
4.4.
Volgens [eiseres 1 c.s.] heeft [gedaagde] de investeringen in Moulin gedaan ‘teneinde de vennootschap versneld te doen ontwikkelen’, waaronder het plaatsen van advertenties en proberen ‘hoger in Google te komen’. De rente over de looptijd van de leningen is niet ongebruikelijk, maar marktconform aldus [eiseres 1 c.s.]
4.5.
[gedaagde] betwist dat de borgtocht is geschied ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf. Hij voert aan dat ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten een liquiditeitskrapte bij Moulin bestond en dat Moulin het geld nodig had om afbetalingen aan schuldeisers te doen en achterstallige huurtermijnen te betalen. Tevens heeft [gedaagde] met de geïnvesteerde bedragen getracht een betere positie op de onroerend goed markt te verkrijgen. [gedaagde] heeft geprobeerd leningen te verkrijgen bij diverse banken, maar dat is niet gelukt. Verder voert [gedaagde] aan dat hij zich niet alleen heeft verbonden aan [eiseres 1 c.s.] een zeer hoge rente te betalen, maar dat hij ook bereid was een deel van het aandelenkapitaal van Moulin aan [eiseres 1 c.s.] ter beschikking te stellen.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] ten tijde van de borgstelling bestuurder was Moulin en de meerderheid van de aandelen in deze vennootschap hield als bedoeld in artikel 1:88 lid 5 BW.
4.7.
Moulin had, ten tijde van het aantrekken van de financiering, behoefte aan liquiditeiten om schulden te voldoen, terwijl de banken niet bereid waren deze financiering aan Moulin te verstrekken. Het ging om grote leningen (in totaal € 90.000), waarvan een belangrijk deel is gebruikt voor het aflossen van bestaande schulden van Moulin, waaronder een huurachterstand. De aard van de financiering verschilde van een gewoon bankkrediet. Zo had [gedaagde] zich jegens [eiseres 1 c.s.] onder meer verbonden tot betaling van een hoge rente (20%) over een relatief korte looptijd (18 maanden), was in de leningsovereenkomst opgenomen dat Moulin een aandelenpakket aan [eiseres 1 c.s.] ter beschikking stelde van 15% van haar aandelenkapitaal in de vorm van een optie tot verkrijging van aandelen en dat Moulin zich verplichtte op het eerste verzoek van [eiseres 1 c.s.] mee te werken aan de aandelenoverdracht. Aldus was sprake van een overbruggingskrediet tegen afwijkende financieringsvoorwaarden dat mede ertoe strekte de onderneming in staat te stellen haar normale bedrijfsuitoefening voort te zetten.
Voor zover kan worden getwijfeld of op grond van deze omstandigheden is voldaan aan het criterium “in de normale uitoefening van het bedrijf” van Moulin, geeft de doorslag dat artikel 1:88 lid 5 restrictief dient te worden uitgelegd. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de in artikel 1:88 lid 5 BW vermelde uitzondering zich niet voordoet, zodat de toestemming van de echtgenote van [gedaagde] was vereist. Dat brengt mee dat de op 24 augustus 2016 uitgebrachte buitengerechtelijke vernietigingsverklaring effect sorteert, zodat de borgtocht rechtsgeldig is vernietigd op grond van artikel 1:88 aanhef lid 1 onder c en lid 5 juncto artikel 1:89 BW wegens het ontbreken van de toestemming van de echtgenote van [gedaagde] .
onrechtmatig handelen als bestuurder – aantrekken lening van [eiseres 1 c.s.]
4.8.
[eiseres 1 c.s.] verwijt [gedaagde] dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door [eiseres 1 c.s.] voor te houden dat de investeringen zouden worden gebruikt voor de uitbreiding van een succesvolle onderneming, terwijl deze feitelijk werd gered door de investeringen en er dus een aanzienlijk risico bestond dat Moulin niet in staat zou zijn aan haar terugbetalingsverplichtingen te voldoen. [gedaagde] kan als bestuurder van Moulin hiervan persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt, aldus [eiseres 1 c.s.] , nu hij [eiseres 1 c.s.] bewust op het verkeerde been heeft gezet en heeft laten geloven dat Moulin een goedlopend bedrijf was.
4.9.
Uit eerdere richtinggevende arresten van de Hoge Raad volgt dat in geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, naast de aansprakelijkheid van de vennootschap, mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld, waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als maatstaf geldt in de onder (i) bedoelde gevallen of de betrokken bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, en in de onder (ii) bedoelde gevallen of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken vennootschap ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade, maar er kunnen zich ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. Bij de beoordeling of een bestuurder jegens een specifieke schuldeiser van de vennootschap waarvan hij bestuurder is onrechtmatig heeft gehandeld in de hiervoor bedoelde zin, spelen alle omstandigheden van het geval een rol.
4.10.
Moulin beschikte op het moment van het aangaan van de lening over onvoldoende middelen om aan haar lopende verplichtingen te voldoen. Er bestond een ‘financiële noodsituatie’, omdat sprake was van een ongunstige situatie op de onroerend goed markt wegens de financiële crisis en banken geen leningen aan Moulin wilden verstrekken. Onder die omstandigheden heeft [gedaagde] extra gelden aangetrokken door middel van het aangaan van de overeenkomsten van investering met [eiseres 1 c.s.] Hij heeft deze gelden gebruikt om aan de lopende verplichtingen van Moulin te voldoen. [gedaagde] heeft door middel van schriftelijke toezeggingen van verschillende opdrachtgevers aangetoond dat aan hem in ieder geval in 2016 courtage/provisie zou toekomen, indien de verkoop van onroerend goed zou worden gerealiseerd. In de brief van 21 maart 2016 is ook vermeld dat onroerend goed is verkocht en dat Moulin, na de levering van het onroerend goed, recht heeft op de provisie. Dit betekent dat er in de periode na het aangaan van de leningen voor Moulin concrete vooruitzichten waren op provisie-inkomsten waarmee de leningen van [eiseres 1 c.s.] zouden kunnen worden terugbetaald. Zonder nadere toelichting, die [eiseres 1 c.s.] niet heeft gegeven, kan derhalve niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] , op het moment van het aangaan van de leningen, wist dan wel had moeten weten dat Moulin haar verplichtingen jegens [eiseres 1 c.s.] niet (tijdig) zou kunnen nakomen. Uit het feit dat Moulin gedurende de looptijd van de leningen wel contractuele rente aan [eiseres 1 c.s.] heeft betaald, volgt dat geen sprake was van betalingsonwil. [gedaagde] heeft nader toegelicht dat Moulin de leningen niet kon terugbetalen aan [eiseres 1 c.s.] , omdat de verwachte provisiebetalingen zijn uitgebleven doordat de geplande verkoop van het onroerend goed geen doorgang heeft gevonden. Ook konden de leningen niet worden terugbetaald doordat [eiseres 1 c.s.] als enige schuldeiser het faillissement van Moulin heeft aangevraagd.
4.11.
Gelet op dit een en ander kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het aangaan van de overeenkomsten van investering met [eiseres 1 c.s.] Deze persoonlijke verwijtbaarheid kan ook niet worden gegrond op de omstandigheid dat [gedaagde] de financiële situatie van Moulin bij het aangaan van de investeringsovereenkomsten (mogelijk) te rooskleurig heeft voorgesteld. Hij mocht op dat moment immers gerechtvaardigd verwachten dat Moulin in de toekomst voldoende provisie zou ontvangen voor de terugbetaling van de geleende gelden en hij is daarna ook rente gaan betalen. Feiten en/of omstandigheden, die mogelijk tot een ander oordeel leiden, zijn door [eiseres 1 c.s.] niet gesteld, noch anderszins gebleken. De grondslag voor bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde] jegens [eiseres 1 c.s.] ontbreekt derhalve. Van schadeplichtigheid van [gedaagde] jegens [eiseres 1 c.s.] is dan ook geen sprake.
4.12.
Het bovenstaande doet niet af aan de toezegging van [gedaagde] om de geleende bedragen aan [eiseres 1 c.s.] terug te betalen met de inkomsten die hij uit de na het faillissement van Moulin opgerichte besloten vennootschap genereert.
onrechtmatig handelen als bestuurder - betaling van € 10.000
4.13.
Vaststaat dat [gedaagde] van het door [eiseres 2] op een bankrekening van Moulin overgemaakte bedrag van € 40.000, een bedrag van € 30.000 heeft doorgestort aan de stichting en een bedrag van € 10.000 heeft verrekend met een vordering van Moulin op de stichting wegens een niet betaalde fee. De heer [B] , bestuurder van de stichting, heeft in de onder 2.13 aangehaalde e-mail van 10 maart 2015 verklaard dat het bedrag van € 10.000 is verrekend met een met Moulin overeengekomen fee voor bemiddelingswerkzaamheden. De stichting heeft door deze verrekening, waarmee ze zelf heeft ingestemd, de beschikking gekregen over het gehele bedrag van € 40.000.
4.14.
Vraag is of Moulin haar vordering op de stichting had mogen verrekenen met het bedrag dat Moulin namens [eiseres 1 c.s.] onder zich had om aan de stichting te betalen. Indien dit niet mocht, heeft echter te gelden dat Moulin dit bedrag alsnog ofwel aan de stichting ofwel aan [eiseres 1 c.s.] moet betalen. Door haar faillissement kan zij dit niet meer. Dan is de vraag of [gedaagde] van deze omstandigheid persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, nu uit de e-mail van [B] volgt dat de stichting met deze verrekening heeft ingestemd en [gedaagde] dan ook erop mocht vertrouwen dat ook de stichting ervan zou uitgaan het bedrag van € 40.000 van [eiseres 1 c.s.] te hebben ontvangen.
4.15.
Met betrekking tot de gestelde toezegging in de e-mail van 16 oktober 2014 overweegt de rechtbank dat Moulin nooit een bedrag van € 10.000 aan de stichting verschuldigd is geweest. Ook op die grond komt de vordering van [eiseres 2] tot betaling van € 10.000 niet voor toewijzing in aanmerking. Voor de terugbetaling van € 10.000 dient de stichting te worden aangesproken.
4.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres 1 c.s.] worden afgewezen. [eiseres 1 c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
  • griffierecht € 1.548
  • salaris advocaat
Totaal € 5.100,50

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres 1 c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.100,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 283