Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Eiser verwijst daarnaast naar de conclusie van de staatsraad advocaat generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2040), punt 3.47. Voorts wijst hij op het rapport van Asylum Information Database (AIDA) van 2016, ‘Admissibility, responsibility and safety in European asylum procedures’ (www.asylumineurope.org), waaruit blijkt dat de meeste lidstaten van de Europese Unie (EU) ervan uitgaan dat een vreemdeling eerder moet hebben verbleven in het derde land, om dat land als veilig derde land te kunnen aanmerken.
3.1 Verweerder erkent dat volgens het beleid over het veilig derde land, zoals dat gold voor de implementatie van de huidige Procedurerichtlijn en was opgenomen in paragraaf C2/6.2.4 Vc (oud), was vereist dat de vreemdeling eerder in het veilige derde land had verbleven. Uit de thans geldende paragraaf C2/6.3 Vc volgt echter dat het geen vereiste meer is dat de vreemdeling eerder in het veilige derde land heeft verbleven. De in paragraaf C2/6.3 Vc opgenomen opsomming van gevallen waarin wordt aangenomen dat de vreemdeling een band heeft met het betreffende derde land, is immers niet limitatief. Er kunnen ook andere redenen zijn om aan te nemen dat een band bestaat tussen een vreemdeling en een bepaald land, ook als hij daar niet eerder heeft verbleven. Verweerder verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 20 januari 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:489) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 februari 2017 (201700851/1/V2; niet gepubliceerd), waarin voormelde uitspraak van de rechtbank is bevestigd.
Op grond van het huidige artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard indien een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd. Ingevolge het derde lid van artikel 30a Vw wordt voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Vw die niet-ontvankelijkverklaring gelijkgesteld met een afwijzing van de aanvraag.
Aan de toepassing van het begrip ‘veilig derde land’ wordt in de wet, anders dan voor de implementatie van de huidige Procedurerichtlijn, dus niet meer de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling heeft verbleven in het derde land. Volgens het huidige beleid in paragraaf C2/6.3 Vc is het eerdere verblijf in het derde land een van de omstandigheden waarin verweerder in elk geval aanneemt dat de vreemdeling een band heeft met dat derde land.
De conclusie van de staatsraad advocaat-generaal van 20 juli 2016, waarnaar eiser heeft verwezen, biedt geen grond voor een ander oordeel, nu daarin niet wordt gesteld dat een voorwaarde voor toepassing van het begrip ‘veilig derde land’ is dat de vreemdeling eerder in dat land moet hebben verbleven
Dat de meeste lidstaten van de EU, anders dan Nederland en overigens het Verenigd Koninkrijk, aan de toepassing van het begrip ‘veilig derde land’ wel de voorwaarde stellen dat de vreemdeling eerder in dat land moet hebben verbleven, maakt het voorgaande niet anders, nu artikel 38 van de Procedurerichtlijn de ruimte laat aan een nationale invulling van het begrip en de voorwaarden waaronder een band van de vreemdeling met het veilige derde land wordt aangenomen.
Eiser verwijst naar de rapporten van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) van 23 maart 2016, ‘Legal considerations on the return of asylm-seekers and refugees from Greece to Turkey as part of the EU-Turkey Cooperation in Tackling the Migration Crisis under the safe third country and first country of asylum concept’ (www.refworld.org) en van de European Council of Refugees and Exiles (ECRE) van november 2016, ‘ECRE Comments on the Commission Proposal of an Asylum Procedures Regulation COM (2016) 467’ (www.ecre.org). In die rapporten wordt betoogd dat een betekenisvolle band met het veilige derde land noodzakelijk is en dat zelfs doorreis niet genoeg is om deze band aan te nemen.
Eiser verwijst voorts naar de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, in antwoord op kamervragen, van 18 september 2014 (558046), waarin verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het enkele feit dat iemand een beperkte periode voor een Nederlandse missie heeft gewerkt, onvoldoende is om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielaanvraag over te nemen. Niet duidelijk is waarom verweerder dan aanneemt dat eiser wegens zijn werkzaamheden voor de Amerikanen in Afghanistan wel een zodanige band heeft met de VS dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
Dat Nederland zich blijkens de door eiser aangehaalde brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 18 september 2014 kennelijk niet verantwoordelijke achtte voor het asielverzoek van een Afghaanse tolk die voor de Nederlandse autoriteiten in Afghanistan had gewerkt, maakt op zichzelf niet dat verweerder daarom thans ten onrechte een band van eiser met de VS heeft aangenomen. Anders dan Nederland, hebben de VS immers een speciaal beschermingsprogramma voor Afghanen die in Afghanistan voor hen hebben gewerkt, waardoor zij zich in beginsel wel verantwoordelijk achten voor de bescherming van eiser.
“wanneer het derde land een verzoeker niet tot zijn grondgebied toelaat
”, volgt volgens eiser dat verweerder op voorhand moet vaststellen of eiser toegang krijgt tot de Verenigde Staten. Als hier geen sprake van is, moet hij immers zorgdragen voor een inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag overeenkomstig de waarborgen van de Procedurerichtlijn. De bewijslast of eiser tot de VS zal worden toegelaten ligt volgens eiser daarom bij verweerder. Het beleid, opgenomen in paragraaf C2/6.3 Vc, op grond waarvan er redenen dienen te zijn om aan te nemen dat de vreemdeling zal worden toegelaten tot het veilige derde land, moet daarom buiten toepassing worden gelaten wegens strijd met artikel 38 van de Procedurerichtlijn.
Volgens eiser is het bestreden besluit, met als rechtsgevolg dat hij Nederland en de EU binnen vier weken moet verlaten, daarom voorts in strijd met artikel 3 van de Richtlijn 2008/115/EG (Pb 2008 L 348/98, hierna: de Terugkeerrichtlijn). Op grond van die bepaling is sprake van ‘terugkeer’ indien een onderdaan van een derde land terugkeert naar, voor zover hier van belang, een derde land waarnaar hij besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten. Dit impliceert dat toelating tot het derde land zeker moet zijn.
Het gevolg van het bestreden besluit is, dat eiser niet in Nederland mag blijven om de uitkomst van de Amerikaanse procedure tot afgifte van een visum af te wachten, terwijl hij zich volgens het bestreden besluit juist tot de VS dient te wenden voor bescherming en verweerder, als de VS eiser niet toelaten tot hun grondgebied, eiser alsnog toegang zal moeten geven tot de Nederlandse asielprocedure. Eiser wijst ook op de lange duur van de Amerikaanse visumprocedure (410 dagen).
Eiser betoogt voorts dat niet vaststaat dat hij daadwerkelijk toegang zal krijgen tot de VS op grond van de ‘Afghan Allies Protection Act of 2009’. Uit de website van US Department of State (travel.state.gov) blijkt dat er te weinig visa beschikbaar zijn voor Afghanen die voor de Amerikanen hebben gewerkt om alle aanvragers van een visum te kunnen voorzien. Voorts blijkt uit die website dat geen interviews met aanvragers meer worden gepland na 1 maart 2017. Volgens het departement zijn er inmiddels zoveel aanvragen in het laatste stadium van de procedure dat daarmee alle resterende visa worden vergeven. Eiser beschikt weliswaar over de vereiste aanbevelingsbrief om een visum te kunnen aanvragen op grond van de ‘Afghan Allies Protection Act of 2009’, maar dat zegt niet dat eiser zeker is van een verblijf in de VS op grond van het beschermingsprogramma voor tolken of op basis van het algemene beschermingsprogramma voor Afghanen die voor de Amerikanen hebben gewerkt.
5.1 Verweerder stelt zich onder verwijzing naar het beleid in paragraaf C2/6.3 Vc op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat er redenen zijn om aan te nemen dat hij niet zal worden toegelaten tot de VS. Gelet op het sectie 602b van de ‘Afghan Allies Act of 2009’ en de twee brieven van de Amerikaanse autoriteiten van 14 mei 2016 en 1 mei 2014 zijn er voldoende redenen om aan te nemen dat eiser toegang zal krijgen tot de VS. Verder wijst verweerder op informatie op de websites van de US Citizenship and Immigration Services (USCIS), de US State Department en de Amerikaanse Ambassade in Kaboel. Hieruit blijkt dat er twee speciale programma’s bestaan voor Afghaanse medewerkers: ‘Special immigrant visas for Afghan translaters/interpreters’ en ‘Special immigrants visas for Afghans who were employed by/on behalf of the U.S government’ (travel.state.gov). Uit de policy manual van USCIS blijkt dat Afghanen die als tolk/vertaler hebben gewerkt de ‘code of admission’ “SI” krijgen en andere Afghanen die voor de Amerikaanse overheid hebben gewerkt de ‘code of admission’ “SQ” (www.uscis.gov; policy manual geldig vanaf 5 januari 2017).
Eiser is tussen 2007 en 2015 als tolk/vertaler en in andere functies werkzaam geweest voor het Amerikaanse leger en een andere Amerikaanse overheidsinstelling. In beginsel zal eiser dus voor beide speciale regelingen in aanmerking komen. Uit de website van de US State Department volgt, anders dan eiser stelt, volgens verweerder niet dat eiser niet (meer) in aanmerking komt voor verblijfsaanvaarding op grond van de ‘Afghan Allies Protection Act’. De opmerking dat er na 1 maart 2017 geen interviews worden gepland, gaat enkel over aanvragers in de SQ categorie. Voorts blijkt niet dat er geen visa in de SQ meer worden afgegeven. Daarnaast komt eiser nog in aanmerking voor de categorie visa SI. Bovendien zijn er 1.500 extra visa voor Afghaanse medewerkers toegezegd en is de deadline om de aanvraag in te dienen verlengd tot 31 december 2020.
Uit artikel 3, aanhef en onder 3, aanhef en onder het derde gedachtestreepje, van de Terugkeerrichtlijn volgt evenmin dat op voorhand dient vast te staan dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het veilige derde land. Uit de bepaling volgt niet meer dan dat eerst sprake is van terugkeer in de zin van de richtlijn indien de betrokken vreemdeling daadwerkelijk toegang heeft verkregen tot zijn land van herkomst of, zoals in dit geval, het derde land (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3473). In de Terugkeerrichtlijn is niet bepaald dat reeds bij het nemen van het terugkeerbesluit dient vast te staan dat de vreemdeling ook zal worden toegelaten tot het land waarnaar hij moet terugkeren.
Uit diezelfde informatie blijkt echter ook dat die 1.500 visa beschikbaar zijn gesteld voor in totaal 8.500 aanvragen sinds 19 december 2014 en dat er voldoende aanvragen zijn in het laatste stadium van de procedure om alle resterende visa te kunnen uitgeven. Daarom zullen er na 1 maart 2017 geen interviews meer worden gepland met aanvragers in de categorie SQ. Voorts blijkt uit het ‘Visa Bulletin for May 2017’ van US Department of State (travel.state.gov), waarnaar eiser heeft verwezen, dat na 30 mei 2017 geen verdere visaverlening in de categorie SQ meer mogelijk zijn.
Dat eiser in elk geval nog in aanmerking kan komen voor een visum in de categorie SI, zoals verweerder heeft gesteld, kan niet worden afgeleid uit de door partijen ingebrachte informatie van de US Department of State. Voor alle visa geldt immers dat er voldoende aanvragen in het laatste stadium van de procedure zijn om alle resterende visa te kunnen uitgeven. Voorts blijkt uit voormeld ‘Visa Bulletin’ dat uitgifte van visa in de SI categorie pas weer mogelijk zal zijn vanaf oktober 2017, met een limiet van 50 visa voor het fiscale jaar 2018.
Uit het voorgaande volgt dat hij binnen die termijn geen toegang zal kunnen verkrijgen tot de VS. Daarnaast zal verweerder eiser na afloop van de vertrektermijn niet kunnen uitzetten naar zijn land van herkomst, zolang hij het asielverzoek van eiser niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Voorts zal verweerder, zoals volgt uit artikel 38, vierde lid, van de Procedurerichtlijn, eiser alsnog moeten toelaten tot de Nederlandse asielprocedure, als blijkt dat de VS eiser niet toelaten tot hun grondgebied. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat eiser binnen de aan hem opgelegde vertrektermijn zal worden toegelaten tot de VS. Verweerder heeft op zichzelf terecht erop gewezen dat eiser op grond van artikel 62, derde lid, Vw de mogelijkheid heeft om verlenging van de vertrektermijn te verzoeken. Op grond van artikel 6.3, tweede lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) kan die verlenging echter maximaal 90 dagen bedragen. Gelet op voormelde informatie van het US Department of State en de duur van een eventuele toekomstige visumprocedure, is evenmin aannemelijk dat eiser binnen die verlengende termijn in het bezit kan worden gesteld van een ‘Special Immigrants Visa’ en daarmee toegang zal verkrijgen tot de VS.
Beslissing
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
- zijn land van herkomst, of
- een land van doorreis overeenkomstig communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen; of
- een ander derde land waarnaar de betrokken onderdaan van een derde land besluit vrijwillig terug te keren en waar deze wordt toegelaten;
Paragraaf C2/6.3[…]De IND onderzoekt of de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land dat het van de vreemdeling redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij naar dat land gaat.
- de echtgenoot of partner van de vreemdeling heeft de nationaliteit van dat land;
- in dat land is de eerstelijns of directe familie woonachtig van de vreemdeling, waarmee nog contact is; of
- de vreemdeling heeft eerder in dat land verbleven.
[…]
De IND verklaart een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw, indien er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het veilige derde land.