ECLI:NL:RBDHA:2017:6832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
AWB 16/30178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel op basis van taalanalyse en onjuiste gegevensverstrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Somalische vreemdeling, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen, maar deze werd door verweerder ingetrokken op basis van een taalanalyse die concludeerde dat eiser eenduidig te herleiden was tot de spraakgemeenschap binnen Kenia, en niet tot Somalië, zoals hij had verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig had genomen, aangezien de taalanalyse zorgvuldig en inzichtelijk was uitgevoerd. Eiser had geen concrete aanknopingspunten aangedragen om aan de juistheid van de taalanalyse te twijfelen.

De rechtbank benadrukte dat het niet gaat om de aanleiding voor het onderzoek, maar om het resultaat van het onderzoek. Eiser had eerder onjuiste informatie verstrekt over zijn herkomst, wat leidde tot de conclusie dat hij niet geloofwaardig was. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de intrekking van de verblijfsvergunning onterecht was. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser, die banden had opgebouwd in Nederland, maar deze had verkregen op basis van onjuiste gegevens. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16 / 30178
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van gesteld Somalische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen, advocaat te Groningen),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: drs. F. Gieskes, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 19 oktober 2010 en eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, dan wel de aanvraag om verlenging van de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, afgewezen. Het besluit bevat tevens een terugkeerbesluit, waarbij aan eiser een termijn voor vrijwillig vertrek is onthouden en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eisers heeft op 19 oktober 2010 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van verweerder van 25 oktober 2010 ingewilligd en aan eiser is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 19 oktober 2010 en geldig tot 19 oktober 2015.
Op 10 augustus 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, dan wel om verlenging van de geldigheidsduur van de hem verleende verblijfsvergunning.
Verweerder heeft het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) verzocht een taalanalyse uit te brengen. Bij rapport van 10 februari 2016 heeft TOELT de gevraagde analyse uitgebracht. Hierin is geconcludeerd dat eiser eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Kenia.
2. Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken en de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, dan wel verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen op de volgende gronden. Eiser heeft bij zijn asielaanvraag in 2010 verklaard dat hij afkomstig is uit Kismaayo in Zuid-Somalië, dat hij behoort tot de Baraawe-stam en dat hij de Somalische nationaliteit heeft. Op grond van nader bekend geworden informatie is bij verweerder twijfel ontstaan aan de gestelde herkomst van eiser. Eiser is uitgenodigd medewerking te verlenen aan een taalanalyse. Uit het rapport taalanalyse blijkt dat eiser eenduidig is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Kenia en niet tot Somalië. Gelet hierop heeft eiser onjuiste informatie verstrekt over bijzonderheden uit zijn directe woon- en leefomgeving en is daarom niet geloofwaardig dat hij afkomstig is uit Kismaayo in Somalië. De door eiser overgelegde nationaliteitsverklaring is louter afgegeven op grond van aangeleverde getuigenverklaringen, zoals de ‘Community Development Association for Minority’ in Londen en drie getuigenverklaringen uit Nederland en leidt niet tot een andere conclusie. De door eiser overgelegde contra-expertise op de taalanalyse leidt evenmin tot een andere conclusie, nu de contra-expertise niet luidt dat eiser eenduidig afkomstig is uit Zuid-Somalië.
Nu niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser heeft verbleven in de door hem opgegeven woon- en verblijfplaats, worden de oorspronkelijk relevant geachte elementen, die hebben geleid tot verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, evenmin geloofwaardig geacht. Wanneer deze gegevens bekend zouden zijn geweest op de datum van vergunningverlening, zou aan eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw zijn verleend. Gelet op deze nieuwe gegevens is er evenmin aanleiding om te concluderen dat aan eiser op basis van één van de andere verleningsgronden van artikel 29 Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend.
Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Evenmin komt eiser in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ten slotte is er geen aanleiding om eiser op grond van artikel 64 Vw uitstel van vertrek te verlenen.
Aan eiser wordt een termijn voor vrijwillig vertrek onthouden op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, Vw, nu gebleken is dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw bestaat tevens aanleiding om jegens eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uit te vaardigen.
3. Eiser voert aan dat in de zienswijze is opgemerkt dat de aanleiding voor het voornemen van verweerder om tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd over te gaan en de afgenomen taalanalyse een verbeterde stadsplattegrond van Kismaayo, gepubliceerd op 16 januari 2015, vormde. Hieruit zou blijken dat eiser destijds in tegenspraak daarmee heeft verklaard dat er geen fabrieken zijn. Het enige gebouw dat op de met de zienswijze meegezonden print van het centrum van Kismaayo voor fabriek zou kunnen doorgaan is de Meat Packing Plant (SNAF), waarvan GoogleMaps in 2016 meldt
“looks ruined”. Het is dan ook verklaarbaar dat eiser deze niet heeft genoemd als deze niet meer in gebruik was of verwoest was ten tijde van eisers vertrek uit Kismaayo. Verweerder is verzocht om aan te geven of deze fabriek werd bedoeld en of deze nog als zodanig bestaat. Eiser noemde de vismarkt Sugyare. Hij verwachtte dat de haven daarom dezelfde naam zou hebben. Op geen van deze punten wordt in het besluit gemotiveerd ingegaan, waarmee de grondslag van de intrekkingsprocedure is komen te ontvallen. Een en ander weegt des te zwaarder, nu om genoemde informatie in het intrekkingsgehoor nogmaals herhaaldelijk en uitdrukkelijk is verzocht, in welk verband het recht werd voorbehouden een aanvullende zienswijze in te dienen. Vast moet immers staan dat verweerder geen (kaart)materiaal gebruikt dat indertijd bij de statusverlening ook al beschikbaar was, nu dit in strijd komt met de onderzoeksplicht en het vertrouwensbeginsel. Het is eiser onmogelijk gemaakt te bestrijden dat verweerder niet eerder dit (kaart)materiaal had en dat de vorm waarin het nu beschikbaar mocht zijn niets aan de inhoud verandert. Het is ondanks uitdrukkelijk en herhaald verzoek gebleven bij een enkele stelling van verweerder. Duidelijk zal moeten blijken dat op eerder gebruikte stadsplattegronden geen fabrieken staan, dan wel dat de verbetering van de stadsplattegrond van Nsp Somalia inhoudt dat er fabrieken bij zijn gekomen. Dan moet echter ook duidelijk zijn dat deze er al waren voordat eiser vertrok. Hieraan is niet voldaan.
Eiser voert verder aan dat de haven van Kismaayo geen specifieke naam heeft en wordt aangeduid met Kismaayo Port of Port of Kismaayo. In het midden blijft welke naam eiser had moeten noemen. De conclusie luidt ook hier dat verweerder ongemotiveerd heeft gelaten wat de reden is geweest voor de gehanteerde intrekkingsprocedure en voorbij is gegaan aan het beginsel van equality of arms en het vertrouwensbeginsel.
3.1
De rechtbank begrijpt de grond van eiser aldus, dat eiser betoogt dat verweerder ten onrechte op basis van nieuw kaartmateriaal en eisers verklaringen ten tijde van zijn asielaanvraag aanleiding heeft gezien eiser een taalanalyse aan te bieden.
3.2
De rechtbank stelt voorop dat het verweerder te allen tijde vrijstaat om, nadat door hem een verblijfsvergunning is verleend, nader onderzoek te stellen naar de vraag of zich redenen voordoen om die vergunning in te trekken, dan wel om een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van die vergunning af te wijzen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat verweerder het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft gebaseerd op de uitkomst van de taalanalyse, waaraan eiser vrijwillig heeft meegewerkt. De vraag of de aanleiding voor het nader onderzoek (het kaartmateriaal) feitelijk juist is geweest, speelt geen rol (meer) bij de vraag of verweerder rechtmatig van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft gemaakt, nu het daarbij niet gaat om de aanleiding voor het onderzoek, maar het resultaat van het onderzoek. Daarbij komt dat het kaartmateriaal blijkens het voornemen (bladzijde 2) niet de enige aanleiding heeft gevormd voor de taalanalyse, maar die is ook ingegeven door de stelling van eiser dat hij het Baraawe-dialect zou spreken.
3.3
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
3.4
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder andere de uitspraak van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013: CA3608) ligt het, indien verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, omdat zich de grond bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw voordoet, op zijn weg aannemelijk te maken dat daarvan sprake is.
3.5
Uit dezelfde uitspraak volgt dat - anders dan bij een besluit op een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, waarbij verweerder, in het geval twijfel is gerezen aan de gestelde identiteit en nationaliteit, door een taalanalyse de desbetreffende vreemdeling tegemoet komt in de voldoening van de ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken - een taalanalyse in het geval die twijfel is gerezen bij een besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bewijsmiddel dient van de op verweerder rustende last om aannemelijk te maken dat zich de in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw vermelde grond voordoet. Wanneer verweerder aldus aan zijn bewijslast heeft voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het geleverde bewijs te weerleggen.
3.6
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat verweerder zijn besluit tot intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning heeft gebaseerd op zijn bevoegdheid tot intrekking en op in verband daarmee verricht onderzoek in de vorm van de taalanalyse, kan eiser niet worden gevolgd in het standpunt dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
De beroepsgrond faalt.
4. Eiser voert aan dat in de overgelegde contra-expertise als enige mogelijkheid wordt genoemd dat hij uit Kismayoo afkomstig is, waarbij geen andere herkomst blijkt.
4.1
Voor zover eiser hiermee beoogt te stellen dat verweerder zijn bestreden besluit ten onrechte heeft gebaseerd op de taalanalyse van TOELT, overweegt de rechtbank het volgende.
4.2
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege verweerder door het inzetten van het TOELT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder gedeelde verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst die bij TOELT in dienst is en van wie de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en een extern ingeschakelde taalanalist die op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient verweerder, indien hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van te vergewissen dat de taalanalyse naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.
4.3
Uit het rapport taalanalyse van 10 februari 2016 blijkt, voor zover van belang, het volgende. De taalanalist is afkomstig uit Kenia en spreekt Swahili op moedertaalniveau. Hij is uitgebreid getest en heeft zich in staat getoond bepaalde varianten van het Swahili, waaronder het Bajuni (Somalië, Kenia) en het Baraawe (Somalië) te beoordelen en te herleiden. Op grond van de verrichtte taalanalyse is eiser eenduidig te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Kenia. Op grond van zijn Swahili en afwezigheid van enige kennis van het Somalisch, is de vreemdeling eenduidig niet herleidbaar tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië, maar is hij eenduidig herleidbaar tot Kenia.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de taalanalyse naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is en of eiser concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd die aanleiding vormen voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
4.4
Eiser heeft de Taalstudio verzocht om een contra-expertise uit te brengen. Eiser voert aan dat in de overgelegde contra-expertise wel degelijk als enige mogelijkheid wordt genoemd dat eiser uit Kismaayo afkomstig is, waarbij van geen andere herkomst blijkt.
Eiser voert verder aan dat verweerder niet ingaat op de in de zienswijze geplaatste opmerkingen inzake de taalanalyse. Zo heeft eiser herhaaldelijk aangegeven dat hij niet of nauwelijks Baraawe spreekt, terwijl verweerder dit wel van hem lijkt te verwachten. Onduidelijk blijft waar verweerder op baseert dat van eiser verwacht mag worden dat hij Baraawe spreekt gezien zijn afkomst, herkomst en levensloop. Deze wijzen juist op het tegendeel, nu zijn vader vertrok uit het Baraawe-gebied, zijn moeder Somalisch was en eiser met het Swahili opgroeide en daar les in kreeg. Dat eiser geen Somalisch spreekt, heeft hij ook uitgelegd. Hij kwam niet of nauwelijks in contact met Somalisch-sprekenden en er werd op hem neergekeken vanwege zijn huidskleur en afkomst. Dit wordt bevestigd in door VluchtelingenWerk Nederland verstrekte informatie, die is meegezonden met de zienswijze. Verweerder gaat hier in het besluit niet op in. Dit is des te kwalijker nu de kwaliteit van het rapport taalanalyse als onvoldoende is beoordeeld, reeds in de eerste dossieranalyse.
4.5
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:180) op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde contra-expertise op de taalanalyse niet luidt dat eiser eenduidig uit Zuid-Somalië afkomstig is. Verweerder wijst op de opmerkingen in de contra-expertise over de kennis van eiser van wijken in Kismaayo en die niet bekend zouden zijn in het publieke domein. Onder verwijzing naar http:// [site 1] .pdf wordt dit niet gevolgd. Van Kismaayo zijn in het betreffende onderzoek veel meer wijken bekend dan de vier genoemde wijken die ook op stadsplattegronden raadpleegbaar zijn (ook in en.Wikipedia.org), zodat de verwijzing naar de wijknamen evenmin tot de conclusie leidt dat daarmee het resultaat van de taalanalyse is weerlegd.
4.6
In het verweerschrift heeft verweerder op dit punt, samengevat weergegeven, aangegeven dat de door eiser overgelegde contra-expertise geen weerlegging vormt van de conclusie van de taalanalyse, dat eiser eenduidig uit Kenia komt. De dossieranalyse van de Taalstudio is geen contra-expertise en vormt daarmee geen weerlegging van de taalanalyse.
Verder geeft verweerder aan dat in de besluitvorming niet valt te lezen dat verwacht wordt dat eiser een beheersing heeft van het Baraawe en Somalisch. In het voornemen is vastgesteld dat eiser deze talen niet beheerst. Niet is weersproken dat eiser op grond van het Somalisch en Baraawe niet is te herleiden tot een spraakgemeenschap.
4.7
In het rapport van 28 oktober 2016 van de Taalstudio is, voor zover van belang, op het voorblad het volgende vermeld:
“Origin according tot he contra-expert:
He is possibly from Kismayu.The evidence is thin. No other possible origin emerges from the interview.”
Op bladzijde 6 van het rapport is onder het kopje “Conclusion” het volgende aangegeven:
“De Taalstudio asked me to judge whether ‘it is possible to (definitely) trace the applicant to Kenya (and definitely not to Somalia) based on his Swahili variety and the fact that he doesn’t speak Somali’. The language material set out in section 3 indicates that his first language is Swahili. This Swahili could be from Kismayu (as discussed in section 3.2), Kenya or Tanzania. In his Swahili there are 3 unambiguously Bravanese words, which obviously point at some kind of connection to Bravanese – but what kind of connection? As his language does not point unambiguously at Kismayu, we have to examine his local knowledge. In response to many generic questions he produces many largely accurate but generic responses. Among these responses are the correct names of the 4 quarters of Kismayu. In summary, he speaks a variety of Swahili which could be from Kismayu, Kenya or Tanzania. He has some knowledge of Bravanese and of the quarters of Kismayu. These may be interpreted as supporting his claim to have been born in Kismayu of a Bravanese father but they could also be interpreted as having been acquired from Bravanese or Kismayans living outside Somalia.”
Op bladzijde 5 van het rapport staat voorts:
“…he speaks a Swahili heard widely across East-Africa. Other than the 3 items mentioned [Rechtbank: 3 Bravanese specific items, genoemd in paragraaf 3.3 Lexical properties] there is nothing that marks his Swahili as being from Kismayu.”
4.8
De rechtbank is van oordeel dat de zin op het voorblad, waaruit eiser concludeert dat volgens de contra-expertise van geen andere herkomst blijkt dan de door hem gestelde, niet wordt geschraagd door de opmerking van de contra-expert op bladzijde 5 van het rapport, noch door de motivering van de conclusie van de contra-expert. Hierin is immers opgenomen dat eisers Swahili afkomstig
kanzijn uit
Kismayoo, Kenia of Tanzania. Eiser wordt in dit deel van zijn beroepsgrond dan ook niet gevolgd.
4.9
Evenmin volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat verweerder van hem verwacht dat hij de Baraawe-taal zou kunnen spreken. In het voornemen (bladzijde 2) is slechts geconstateerd door verweerder dat uit het rapport taalanalyse van 10 februari 2016 blijkt dat eiser geen Baraawe spreekt. Eisers grond mist in zoverre feitelijke grondslag.
4.1
Ten aanzien van eisers stelling dat in de dossieranalyse de kwaliteit van de taalanalyse als onvoldoende is beoordeeld, oordeelt de rechtbank als volgt. Een rapport dat naar aanleiding van de taalanalyse wordt opgesteld, wordt als een deskundigenadvies aangemerkt. Verweerder mag bij diens besluitvorming van de conclusies uit het rapport van de taalanalyse uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse is daartoe onvoldoende. De door eiser aangehaalde dossieranalyse moet worden aangemerkt als kritische kanttekeningen bij het rapport taalanalyse en kunnen om die reden niet afdoen aan de taalanalyse als deskundigenrapport.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de taalanalyse naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is en dat verweerder deze dan ook aan het besluit tot intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten grondslag heeft mogen leggen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd zijn geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de inhoud van de taalanalyse gelegen.
5. Eiser heeft een verklaring van de Somalische ambassade van 24 oktober 2016 overgelegd. Verweerder meent ten onrechte dat deze slechts verkregen is op grond van aangeleverde getuigenverklaringen. Eiser heeft immers aangegeven dat hij zelf met de ambassadeur gesproken heeft, dat deze vragen heeft gesteld en heeft vastgesteld dat eiser uit Somalië komt. Mede op basis daarvan is de nationaliteitsverklaring verkregen.
Eiser voert verder aan dat de door verweerder genoemde link naar de kennisbankburgerzaken/nationaliteitswetten geen openbare bron blijkt te zijn. Hiervoor moet een (betaald) account aangemaakt worden. Eiser verzoekt de rechtbank hieraan voorbij te gaan. De strekking van de daarop volgende zin is onduidelijk, waar verweerder stelt dat er geen aanleiding bestaat aan te nemen dat de Somalische ambassade op grond van de door eiser gesproken taal heeft vastgesteld dat hij de Somalische nationaliteit heeft. Dit is geenszins wat eiser op enig moment beweerd heeft.
5.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. Voor zover eiser met de overgelegde verklaring van de Somalische ambassade aanvoert dat hij, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, daarmee ook anderszins het door verweerder geleverde bewijs heeft weerlegd, wordt dit niet gevolgd. De betreffende nationaliteitsverklaring is louter afgegeven op grond van de aangeleverde getuigenverklaringen. Gewezen wordt op de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1925). De verklaring bevestigt slechts dat eiser de Somalische nationaliteit bezit op grond van overgelegde getuigenverklaringen, maar betreft geen identiteitsvaststelling, noch een bevestiging van het verblijf van eiser in Kismaayo. De getuigenverklaringen kunnen daartoe evenmin bijdragen, nu geen van de betreffende getuigen heeft aangegeven dat zij afkomstig zijn uit Kismaayo en op die grond de herkomst van eiser uit die stad kunnen bevestigen.
Verweerder wijst op de nationaliteitswetgeving van Somalië van 2 december 1962, waaruit volgt dat de Somaliër de Somalische nationaliteit verwerft als hij daartoe zijn wil kenbaar maakt. Een Somaliër is eenieder die door geboorte, taal of traditie tot de Somalische natie behoort (http:/ [site 2] ). Nu er louter sprake is van een verwijzing naar getuigenverklaringen bestaat er geen aanleiding aan te nemen dat de Somalische ambassade op grond van de door eiser gesproken taal heeft vastgesteld dat hij de Somalische nationaliteit bezit.
5.2
In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat de stelling dat de verklaring van de ambassade is afgegeven mede op basis van verklaringen van eiser de besluitvorming niet anders maakt. De nationaliteit van eiser zegt immers niets over zijn gestelde afkomst.
5.3
De rechtbank stelt vast dat aan de nationaliteitsverklaring een verklaring is gehecht, ondertekend door de ambassadeur. In deze verklaring is het volgende opgenomen:
“The embassy of the Federal Republic of Somalia in Brussels informs that the document (Nationality Declaration) is issued for mr. [eiser] ,
based on the letter of declaration from the Community Development Association for Minority in London, UK and other individual Somalis testifyingthat he is indeed, a Somali citizen. Please be informed that this declaration is not valid without the letter of the community and copies of testimonies of other Somali individuals.”
5.4
Uit deze verklaring van de ambassadeur blijkt dat de afgegeven “Declaration of birth” is gebaseerd op getuigenverklaringen, waaronder die van [naam] van de Community Development Association for Minority Communities LTD. Aldus mist de beroepsgrond van eiser feitelijke grondslag. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de nationaliteitsverklaring, in weerwil van hetgeen in de (begeleidende) verklaring van de ambassadeur is gesteld, mede op basis van een gesprek tussen eiser en de ambassadeur is opgesteld en afgegeven. Daarnaast kan verweerder worden gevolgd in de stelling dat aan de in de verklaring vastgestelde Somalische nationaliteit geen betekenis toekomt, nu de nationaliteit geen bevestiging vormt van de gestelde herkomst uit Kismayoo. Eiser heeft dit ook niet betwist.
5.5
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in het verweerschrift heeft erkend dat de verwijzing in het besluit naar de weblink van kennisbankburgerzaken inderdaad geen openbaar toegankelijke bron betreft. Vervolgens heeft verweerder de relevante passage aangehaald. De rechtbank stelt verder vast dat eiser niet inhoudelijk heeft gereageerd op de aangehaalde passage.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser doet een beroep op artikel 8 EVRM. Verweerder acht het aannemelijk dat eiser gedurende zijn zes jaar durende verblijf in Nederland banden heeft opgebouwd met Nederland, maar vindt dat eiser de Nederlandse overheid heeft misleid, waardoor de belangenafweging in zijn nadeel zou uitvallen. Eiser wijst erop dat hij in de zienswijze heeft gevraagd om gehoord te worden, in het intrekkingsgehoor zijn banden omschreven heeft en in aanvulling daarop wijst op de bijgevoegde brieven en verklaringen. Eiser heeft diverse inburgeringsdiploma’s behaald en Nederlands geleerd, neemt actief deel aan de maatschappij via een werkervaringsplaats bij een jongerenhotel en doet vrijwilligerswerk als activiteitenbegeleider. Daarbij heeft hij een voorbereidend jaar voor hoger opgeleide anderstaligen gevolgd en is hij geaccepteerd als student aan de [school] .
Het besluit is onzorgvuldig, nu gesproken wordt van een vrouw en kind van eiser van wie de verblijfsvergunningen ook zouden worden ingetrokken. Er is echter geen sprake van overige gezinsleden.
6.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het volgende standpunt gesteld. Eiser verblijft ongeveer zes jaar in Nederland. Het is aannemelijk dat hij gedurende deze periode banden met Nederland heeft opgebouwd. Eiser heeft ervoor gekozen om de Nederlandse overheid te misleiden om in het bezit te komen van een verblijfsvergunning. Hij wist, of behoorde te weten, dat het leven dat hij op basis van die vergunning in Nederland heeft opgebouwd, slechts een wankele basis had en dat rechtsherstel zou kunnen plaatsvinden. Bij de belangenafweging weegt dit sterk in het nadeel van eiser. Het feit dat eiser door het verstrekken van onjuiste gegevens de Nederlandse overheid en samenleving zodanig heeft misleid dat hem hier verblijf is toegestaan en aan hem voorzieningen zijn toegekend, maakt dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser. Het belang van de Nederlandse overheid en de samenleving als geheel is ermee gediend dat een verblijfsvergunning alleen wordt verleend aan vreemdeling-en die daadwerkelijk voldoen aan de in beleid en regelgeving neergelegde voorwaarden, zodat zij op juiste gronden gebruik kunnen maken van de rechten en voorzieningen die uit het bezit van die vergunning voortvloeien. Dat eiser beschikt over banden met Nederland die vallen onder het begrip privéleven, maakt de belangenafweging niet anders.
6.2
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser sinds 23 september 2010 - en derhalve ten tijde van het bestreden besluit ruim zes jaren - in Nederland verbleef, noch dat eiser gedurende deze periode banden heeft opgebouwd met de Nederlandse samenleving die onder het begrip privéleven in de zin van artikel 8 EVRM vallen. In de belangenafweging weegt in het voordeel van eiser mee dat hij in Nederland
- zoals onweersproken is gesteld - de taal heeft geleerd en een inburgeringscursus heeft afgerond en een opleiding heeft gevolgd. Verder is gebleken dat eiser vrijwilligerswerk verricht gedurende twee dagen in de week en dat hij twee dagen in de week werkt via een werktraject van de gemeente. Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij vrienden heeft in Nederland, waarmee hij activiteiten onderneemt. Hiertegenover staat dat eiser zijn verblijfsrecht heeft verkregen op grond van door hem verstrekte, onjuist gebleken gegevens. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat, indien de conclusies uit de taalanalyse in 2010 bekend zouden zijn geweest, aan eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zou zijn verleend. De rechtbank kan verweerder ook volgen in het standpunt dat eiser de Nederlandse staat heeft misleid over zijn herkomst. Verweerder heeft hieraan in de door hem verrichte belangenafweging niet ten onrechte doorslaggevend gewicht toegekend ten nadele van eiser.
6.3
Ten aanzien van eisers stelling dat het besluit onzorgvuldig is omdat gesproken wordt van een vrouw en kind van eiser, oordeelt de rechtbank dat hier sprake moet zijn van een kennelijke misslag. Dit is echter onvoldoende om het besluit in zijn geheel, dan wel de overweging van verweerder met betrekking tot eisers beroep op artikel 8 EVRM, reeds daarom onzorgvuldig te noemen.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2017.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel