Overwegingen
1. Eiser heeft op 16 juli 2012 een asielaanvraag ingediend waaraan hij het volgende asielrelaas ten grondslag heeft gelegd. Eiser is geboren in Kameroen en heeft de Kameroense nationaliteit. Eiser is homoseksueel en is vanwege zijn seksuele geaardheid mishandeld en door zijn familie verstoten. Eiser had een relatie met [de persoon] . Vanwege deze relatie heeft hij problemen ondervonden met diens vader. De vader van [de persoon] heeft een onderzoek naar eiser verricht en hem laten mishandelen. Als gevolg hiervan is eiser in het ziekenhuis terecht gekomen. Bij terugkeer naar Kameroen heeft hij te vrezen voor vervolging, omdat homoseksualiteit in Kameroen strafbaar is gesteld.
2. Voorafgaand aan de gehoren van eiser heeft MediFirst op 14 juli 2012 een medisch advies horen en beslissen uitgebracht. In dit advies staat dat tijdens het onderzoek in het kader van horen en beslissen bij de IND geen beperkingen zijn gebleken. Bij “overige relevante opmerkingen” staat het volgende vermeld: “
Hoewel betrokkene heeft aangegeven dat hij soms lacunes in zijn geheugen ervaart, is dat bij MediFirst niet gebleken en niet zodanig dat dit het horen en beslissen bij de IND in de weg staat. Dhr. ervaart stress- en somberheidsklachten, mede veroorzaakt door zijn seksuele geaardheid. Deze klachten leveren geen beperkingen op voor het horen en beslissen. Hoewel dhr. vertelt regelmatig last te hebben van hoofdpijn, levert deze klacht medisch gezien geen beperkingen op voor het horen en beslissen. Dhr. heeft littekens op zijn hoofd en linkervoet. Dhr. geeft aan meerdere littekens te hebben gehad over zijn hele lichaam, deze zijn echter niet meer zichtbaar.”Vervolgens heeft het eerste gehoor van eiser plaatsgevonden op 16 juli 2012 en is eiser nader gehoord op 18 juli 2012 en 10 september 2012.
3. Bij besluit van 4 april 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 (oud) omdat het relaas van eiser positieve overtuigingskracht mist. Bij brief van 30 juli 2015 heeft verweerder dit besluit ingetrokken en bepaald dat opnieuw op de asielaanvraag van eiser zal worden beslist. Verweerder heeft daartoe besloten naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015: 2170), waarbij de Afdeling heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft verduidelijkt op welke wijze hij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid verricht en hoe zijn beoordeling daarvan plaatsvindt.
4. Op 20 mei 2014 heeft het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) een advies uitgebracht. Het iMMO concludeert dat het totaal van de littekens en fysieke restverschijnselen van eiser zeer consistent is met het relaas van eiser over grof en meervoudig geweld. Verder concludeert het iMMO dat het zeer aannemelijk is dat de psychische klachten van eiser zijn voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag. De gerapporteerde klachten in de vorm van herbeleving van de mishandelingen, de geheugen- en concentratieproblemen, de slaapproblemen maar ook de klachten van depressieve aard maken dat de bevindingen van dit rapport typerend zijn voor het asielrelaas van eiser over de traumatische gebeurtenissen. Volgens het iMMO is op het moment van het opmaken van het rapport zeker sprake van psychische problematiek die interfereert met het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren. En op basis van de beschikbare informatie van MediFirst en GCA is volgens het iMMO de conclusie gerechtvaardigd dat er tijdens de asielverhoren ook al sprake was van een psychische problematiek die zeer waarschijnlijk heeft geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren over het asielrelaas. Het iMMO verwijst ter onderbouwing hiervan, onder meer, naar het volgende:
“
[…] MediFirst spreekt op 14-07-2012 in haar onderzoek van stress en somberheidsklachten, regelmatige hoofdpijn, gevoelens van stress, eenzaamheid en nachtmerries. Betrokkene meldt geheugenproblemen, maar bij onderzoek door MediFirst wordt dit niet bevestigd. Dit leidt dan tot een medisch advies horen en beslissen waarin geen beperkingen worden geconstateerd, ondanks de aanwezigheid van de psychische symptomen.
In het GCA journaal wordt op 31-10-2012 melding gemaakt van angstige, gespannen en nerveuze gevoelens. Verder van slaapproblemen als gevolg van piekeren, herbelevingen, enige malen per week verdriet, gevoel dat dingen als in een film voorbij komen (“alles komt terug… alsof hij het opnieuw beleeft”), dit vooral als hij alleen is.
In het GCA journaal wordt verder 16-05, 27-05, 08-08, 22-08, 16-09, 19-09, 23-09-2013 melding gemaakt van spanning gerelateerde klachten en/of nachtmerries.
Op basis van de hierboven besproken medische informatie kan geconcludeerd worden dat er tijdens de asielgehoren sprake was van psychische problemen diezeer waarschijnlijkhebben geïnterfereerd met het vermogen om een compleet, coherent relaas te kunnen doen.”
Op 7 september 2015 is eiser in verband met het op 16 september geplande aanvullend gehoor weer onderzocht door het FMMU. Het FMMU concludeert dat eiser niet kan worden gehoord en dat over drie weken weer een medische beoordeling zal plaatsvinden. Vervolgens is eiser door het FMMU op 30 september 2015 opnieuw onderzocht. In het medisch Advies horen en beslissen staat dat eiser wel gehoord kan worden maar dat er beperkingen zijn. In dit advies staat het volgende opgenomen: “
Tijdens het onderzoek komt naar voren dat betrokkene stressvolle gebeurtenissen heeft meegemaakt in het land van herkomst. Betrokkene zijn korte termijn geheugen is verminderd door het dagelijkse piekeren; exacte data zijn soms met moeite te reproduceren. Betrokkene ervaart slaapproblemen welke invloed kunnen hebben op de concentratie; met regelmaat een pauzemoment inlassen is zeer wenselijk.”Eiser is vervolgens op 19 oktober 2015 aanvullend gehoord.
5. Op 18 november 2015 heeft verweerder een voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag van eiser uitgebracht en daarbij het relaas van eiser voor wat betreft zijn homoseksuele geaardheid en de daardoor ondervonden problemen ongeloofwaardig geacht. Op 5 januari 2016 heeft het iMMO daarop gereageerd. Het iMMO merkt daarin allereerst - kort samengevat - op dat het zeer vreemd is dat de IND het sterke medisch steunbewijs terzijde schuift op basis van de eigen beoordeling over de ongeloofwaardigheid. Verder gaat het iMMO uitgebreid in op de medische beperkingen tijdens het horen. Het iMMO verwijst naar de geconstateerde beperkingen in de geheugenfunctie en concentratie in het medisch advies van FMMU van 30 september 2015. Het iMMO concludeert dat deze beperkingen tot gevolg hebben dat betrokkene wisselend kan verklaren over bepaalde zaken. Door de geheugenproblemen kan betrokkene niet terugvallen op een goede opslag van bepaalde herinneringen in zijn autobiografisch geheugen. Dit leidt dan tot minder heldere herinneringen die ook nog eens kunnen wisselen per moment. Het iMMO merkt op dat het feit dat eiser na afloop van de gehoren heeft aangegeven tevreden te zijn en geen op- of aanmerkingen te hebben niets zegt over of iemand alles goed heeft kunnen vertellen. Onder verwijzing naar IND-Werkinstructie 2010/13 concludeert het iMMO dat het in deze zaak van belang is de tegenwerpingen van de IND in het kader van de geloofwaardigheid te beoordelen met kennis over de medische beperkingen.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
a. de gestelde identiteit, nationaliteit en reisroute van eiser;
b. de homoseksuele geaardheid van eiser;
c. de gestelde problemen als gevolg van de homoseksuele geaardheid van eiser.
Element a wordt met betrekking tot de identiteit en nationaliteit geloofwaardig geacht. De reisroute wordt echter niet geloofwaardig geacht. Ten aanzien van de rest van de elementen stelt verweerder zich op het standpunt dat deze niet geloofwaardig zijn.
Volgens verweerder blijkt uit het dossier weliswaar dat eiser medische klachten heeft, maar niet is gebleken dat sprake is van medische beperkingen die relevant zijn voor het horen en/of beslissen. Uit het advies van MediFirst blijkt dat eiser gehoord kon worden. Dit advies is vlak voor de gehoren tot stand gekomen en is een deskundigenadvies. Het iMMO-rapport is pas na de gehoren opgemaakt. Hierdoor kan het standpunt over de geloofwaardigheid van het relaas op de door eiser tijdens de gehoren afgelegde verklaringen worden gebaseerd. Eiser wordt niet langer tegengeworpen dat hij exacte data niet kan reproduceren. Wel wordt eiser tegengeworpen dat hij vaag heeft verklaard over zijn seksuele geaardheid. Ook heeft eiser hierover vooral in algemeenheden verklaard en heeft hij wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Eiser heeft wisselend verklaard over zijn bewustwordingsproces. Het wordt niet geloofwaardig geacht dat eiser over het bewustwordingsproces en de zelfacceptatie niet meer gedetailleerd inzicht heeft kunnen geven dan dat hij ontdekte dat hij zich altijd al een beetje anders voelde en uit nieuwsgierigheid naar homoseksuele porno ging kijken. Ook heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de omstandigheid of hij iemand heeft verteld over zijn geaardheid. Voorts kan eiser niets vertellen over zijn relatie met [de persoon] . Omdat de seksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig wordt geacht, worden de daaruit voortvloeiende problemen ook ongeloofwaardig geacht.
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert hiertoe aan dat hij niet in staat is om consistent en coherent te verklaren. Verweerder had dan ook niet uit mogen gaan van de vastgestelde tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij wel geloofwaardig heeft verklaard over zijn seksuele geaardheid.
Was eiser in staat om consistent en coherent te verklaren?
8. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat hij niet in staat was om consistent en coherent te verklaren. Volgens eiser is het advies van MediFirst, waarin is opgenomen dat hij wel gehoord kan worden, onzorgvuldig tot stand gekomen. In het advies is op geen enkele wijze onderbouwd waarom de aanwezigheid van symptomen van stress en somberheid niet hebben geleid tot het constateren van medische beperkingen. Het advies van MediFirst is dan ook niet tot stand gekomen in overeenstemming met het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen (het Protocol). Eiser verwijst in dit verband ook naar het rapport van het iMMO van 20 mei 2014 waaruit blijkt dat zijn psychische problemen zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren over het asielrelaas ten tijde van de asielgehoren. Volgens eiser blijkt uit het rapport van het iMMO dat het rapport van MediFirst niet zorgvuldig tot stand is gekomen en had verweerder hier niet van uit mogen gaan.
9. In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat aan het iMMO-rapport niet de waarde toe kan komen die eiser daaraan wenst te geven. Uit het MediFirst rapport volgt dat eiser gehoord kon worden. Eerst in een zeer laat stadium heeft eiser aangevoerd dat het rapport van MediFirst niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er ten tijde van de gehoren in 2012 beperkingen waren. Pas na het uitbrengen van het iMMO-rapport, 22 maanden na het advies van MediFirst, heeft eiser aangevoerd dat hij niet gehoord kon worden.
10. Ter zitting heeft verweerder erkend dat anders dan uit het voornemen en het bestreden besluit volgt, de vaststelling of iemand in het verleden niet in staat was om te verklaren in bepaalde gevallen wel door een medisch deskundige met terugwerkende kracht kan worden gedaan. Het later opgemaakte iMMO rapport zou in die zin dus wel bij die beoordeling kunnen worden betrokken. Volgens verweerder is dat in dit geval echter anders omdat dit iMMO-rapport niet kan afdoen aan de door MediFirst en FMMU gegeven adviezen omdat het rapport – naar wijze van totstandkoming – onvoldoende zorgvuldig en – naar inhoud – onvoldoende inzichtelijk en concludent is. In het iMMO-rapport worden bijvoorbeeld geen voorbeelden gegeven waarom eiser niet zou kunnen verklaren.
11. Naar het oordeel van de rechtbank kan het iMMO-rapport in meerdere opzichten van betekenis zijn. Ten eerste kan het rapport steun bieden voor de stelling van eiser dat hij niet in staat was om consistent en coherent te verklaren. Ten tweede kan het iMMO-rapport medisch steunbewijs bieden voor het asielrelaas van eiser. De rechtbank zal zich voor de beantwoording van de vraag of eiser in staat was om consistent en coherent te verklaren, richten op het eerste aspect van het iMMO-rapport.
12. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het iMMO-rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dan wel dat dit naar inhoud niet inzichtelijk of concludent zou zijn. De conclusie van de rapporteur van het iMMO is (onder meer) dat er aanwijzingen zijn dat eiser tijdens de gehoren psychische problemen had die interfereerden met het doen van een compleet, consistent en coherent asielrelaas. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar het rapport van MediFirst waaruit blijkt dat bij eiser ten tijde van de gehoren psychische problemen speelden. Dat MediFirst tot een andere conclusie komt, maakt niet dat het iMMO-rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De stelling van verweerder dat het iMMO geen voorbeelden heeft gegeven waaruit het onvermogen van eiser om goed te kunnen verklaren blijkt, gaat niet op. In tegenstelling tot rapporten over taalanalyses, waar verweerder naar verwees, waarbij de taalanalist heel duidelijk kan aangeven welk woord anders wordt uitgesproken of een andere betekenis toekomt, zijn voorbeelden in dit geval niet te geven. De onderzoeker weet immers niet op welke specifieke punten van het asielrelaas eiser door zijn psychische beperkingen niet consistent en coherent heeft kunnen verklaren en hoe de verklaringen van eiser dan hadden moeten luiden. De onderzoeker kan alleen maar vaststellen dat de beperkingen interfereren met de mogelijkheid om consistent en coherent te kunnen verklaren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het iMMO-rapport had moeten betrekken bij de besluitvorming. Verweerder had zich, zoals ook in de reactie van het iMMO van 5 januari 2016 is opgenomen, bij de beoordeling van het asielrelaas af moeten vragen of de geconstateerde tegenstrijdigheid, leemte, ongerijmdheid of vaagheid gezien moet worden als een uiting van psychische problematiek of als een uiting van ongeloofwaardigheid. Verweerder heeft dit nagelaten. Hierdoor is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
13. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
.Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zijn de verklaringen van eiser geloofwaardig?
14. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem, gelet op het iMMO-rapport, niet de geconstateerde tegenstrijdigheden kon tegenwerpen. Verweerder dient dan ook uit te gaan van de verklaringen van eiser zoals hij die heeft afgelegd.
15. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het iMMO-rapport blijkt niet dat eiser in het geheel niet in staat is een compleet, coherent en consistent relaas te doen. Uit het rapport blijkt alleen dat er beperkingen zijn die hiermee interfereren. Zoals het iMMO ook heeft aangegeven in de reactie van 5 januari 2016 had verweerder zich, bij de beoordeling van het asielrelaas, af moeten vragen of de geconstateerde tegenstrijdigheid, leemte, ongerijmdheid of vaagheid gezien moet worden als een uiting van psychische problematiek of als een uiting van ongeloofwaardigheid. Dit betekent echter nog niet dat alle geconstateerde tegenstrijdigheden niet aan eiser kunnen worden tegengeworpen.
16. De rechtbank stelt vast dat verweerder aanvragen van asielzoekers, die stellen te vrezen voor vervolging vanwege hun seksuele geaardheid, beoordeelt volgens de openbare werkinstructie 2015/9, gelezen in samenhang met de eveneens openbare werkinstructie 2014/10. In werkinstructie 2015/9 staat onder meer het volgende. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aannemelijk te maken dat hij een LHBT (lesbisch, homoseksueel, biseksueel of transgender) is, terwijl de loutere stelling van de vreemdeling dat hij een LHBT is, ook niet voldoende is. In iedere zaak moet een individuele afweging plaatsvinden van wat relevant is. Het bepalen welk gewicht toekomt aan de antwoorden op de vragen die zijn gesteld over iemands seksuele geaardheid, is sterk afhankelijk van de individuele zaak. Bij de beoordeling wordt betrokken of de verklaringen innerlijk en extern consistent zijn en overeenkomen met hetgeen bekend is over de algemene situatie (ten aanzien van LHBT’s) in het land van herkomst. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat iedere zaak op zijn individuele merites moet worden beoordeeld en dat niet alles – zeker bij een onderwerp als seksuele geaardheid – te vatten is in objectief meetbare criteria. Voorts is het uitgangspunt van verweerder dat niet in alle gevallen een interne worsteling heeft plaatsgevonden voordat de vreemdeling zijn LHBT-geaardheid heeft geaccepteerd.
17. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630) volgt dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dient te verrichten, waarbij hij rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Verweerder beziet hiertoe de verklaringen over de in Werkinstructie 2015/9 vermelde aspecten uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang, en in het licht van overige verklaringen en overgelegd bewijsmateriaal, en brengt die weging in zijn besluitvorming tot uitdrukking. Bij die beoordeling hecht verweerder in de regel terecht veel waarde aan de verklaringen van een vreemdeling over zijn eigen ervaringen. Een vreemdeling die een seksuele geaardheid als motief aanvoert, is zich op enig moment van die geaardheid bewust geworden en heeft zich gerealiseerd dat zijn geaardheid in zijn omgeving of land van herkomst niet geaccepteerd wordt. Hij moet daarom kunnen verklaren over het moment waarop, of de periode waarin, hij zich bewust is geworden van zijn seksuele geaardheid, wat deze seksuele geaardheid voor hem heeft betekend en welke invloed dit heeft gehad op de manier waarop hij uiting heeft gegeven aan zijn seksuele geaardheid. Dit alles bezien tegen de achtergrond van de omgeving waaruit hij afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over zijn proces van bewustwording en zelfacceptatie vaag en summier zijn en dat hij geen inzicht heeft weten te verschaffen in de gevoelens bij zijn geaardheid. Eiser heeft zeer weinig verklaard over zijn bewustwordingsproces, heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd en heeft alleen in heel algemene bewoordingen verklaard over het proces van zelfacceptatie. Uit het iMMO-rapport blijkt niet dat eisers psychische problemen eraan in de weg zouden staan dat hij over deze kern van zijn relaas, namelijk zijn homoseksuele geaardheid, niet uitgebreider zou kunnen verklaren dan hij nu heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze tegenwerpingen dus niet aan te merken als uiting van de psychische problematiek van eiser. Verweerder heeft dan ook in voldoende mate gemotiveerd dat de vage, onaannemelijke en tegenstrijdige verklaringen van eiser over dit meest cruciale onderdeel van zijn asielrelaas aan hem kunnen worden tegengeworpen. 18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt.
19. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het iMMO-rapport een onderbouwing is van de (medische) gevolgen van de gestelde mishandelingen. Verweerder had dan ook nader onderzoek moeten verrichten.
20. De rechtbank is van oordeel dat uit het iMMO-rapport niet zonder meer kan worden afgeleid, zoals eiser stelt, dat het totaal van de littekens en restverschijnselen bij eiser zeer consistent is met het relaas van eiser over het ontstaan van deze littekens. Uit de bevindingen van het iMMO volgt naar het oordeel van de rechtbank alleen dat de verklaring van eiser, dat de littekens zijn ontstaan door grof en meervoudig geweld, zeer consistent zijn. Uit het iMMO-rapport volgt echter, anders dan eiser stelt, niet dat de aanleiding van dit grof en meervoudig geweld is gelegen in zijn geaardheid. In dat opzicht heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om te concluderen dat de verklaringen van eiser over hetgeen hem zou zijn overkomen door zijn gestelde geaardheid, geloofwaardig zijn. Gelet hierop is er geen grond voor de conclusie dat verweerder het medisch steunbewijs ten onrechte naast zich neergelegd heeft.
21. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 495,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
23. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van het door het iMMO verrichtte medisch onderzoek. Het betreft een bedrag van € 2.359,50 inclusief BTW (€1.950,-- exclusief BTW) blijkens de toelichting op de factuur. De rechtbank overweegt dat het bedrag van de kosten van een deskundige bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat voor het opstellen van een iMMO-rapport in strafzaken geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van laatstgenoemd Besluit geldt dan een uurtarief van € 116,09 per uur. Gelet op de overgelegde factuur zou met het opstellen van het iMMO-rapport (€1950: € 116,09) ongeveer 17 uur zijn gemoeid. Vergeleken met de voor vergoeding in aanmerking komende uren die voor geneeskundigen en psychologen voor het opstellen van milieu-, mono-, dubbel- en trippelrapportages zijn vastgesteld in het Besluit tarieven strafzaken (artikelen 2 en 3) en gelet op de werkzaamheden die gemoeid zijn met het opstellen van een iMMO-rapport, zoals dat blijkt uit de ‘Werkwijze iMMO en Toelichting bij iMMO rapportage’, komt de door eiser overgelegde factuur de rechtbank niet onredelijk voor. Omdat het laten opmaken van het iMMO-rapport redelijk was en het iMMO-rapport (mede) aanleiding heeft gegeven tot gegrondverklaring van het beroep, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Eiser komt in aanmerking voor vergoeding van de kosten van zijn in de procedure gebrachte iMMO-rapport tot een bedrag van € 2.359,50.