ECLI:NL:RBDHA:2017:5937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
5 juni 2017
Zaaknummer
NL17.1417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinprocedure: beoordeling van heroverwegingsverzoek en duur van de procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling die via Italië Nederland was binnengekomen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen, wat de eiser tot beroep leidde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heroverwegingsprocedure niet onredelijk lang heeft geduurd en dat de prejudiciële vragen van de rechtbank Haarlem geen aanleiding gaven om het beroep aan te houden. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uitvoerig besproken, waarbij werd ingegaan op de Dublinverordening en de verplichtingen van de betrokken lidstaten. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de Dublinverordening door het overnameverzoek tijdig in te dienen en dat de eiser niet op de hoogte hoefde te worden gesteld van het heroverwegingsverzoek. De rechtbank oordeelde dat de procedure niet onredelijk lang was, gezien de omstandigheden van de zaak en de reacties van de Italiaanse autoriteiten. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.1417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. van Beers).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 11 oktober 2016 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Verordening (EU) 603/2013 (Eurodacverordening) op 1 september 2016 op illegale wijze heeft overschreden via Italië. Verweerder heeft de autoriteiten van Italië op grond van Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) op 16 december 2016 verzocht eiser over te nemen. Op 16 januari 2017 hebben de Italiaanse autoriteiten het overnameverzoek afgewezen en Nederland verzocht nader in overweging te nemen dat eiser een zoon in Nederland heeft wonen met een verblijfstitel. Op 25 januari 2017 heeft verweerder een verzoek tot heroverweging verstuurd naar de Italiaanse autoriteiten en daarbij aangegeven dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat er geen afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en zijn zoon en dat verweerder geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 16 en 17 van de Dublinverordening. De Italiaanse autoriteiten hebben op 20 maart 2017 alsnog ingestemd met het overnameverzoek op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
De stelling van eiser dat verweerder het overnameverzoek buiten de termijn van artikel 23 van de Dublinverordening heeft ingediend kan niet slagen. Uit het dossier blijkt dat op 25 oktober 2016 verweerder het Eurodac zoekresultaat heeft ontvangen en dat verweerder op 16 december 2016 het verzoek heeft ingediend bij de Italiaanse autoriteiten.
De grief slaagt niet.
2.2.
Eiser heeft gesteld dat hij in zijn belangen is geschaad nu verweerder hem niet op de hoogte heeft gesteld van het verzoek tot heroverweging na weigering van het claimverzoek. Eiser had zich namelijk tot de Italiaanse autoriteiten willen wenden om nadere informatie te verstrekken over de relatie tussen eiser en zijn zoon zodat de Italiaanse autoriteiten een beter geïnformeerde heroverweging hadden kunnen maken.
De rechtbank overweegt dat uit de systematiek van de Dublinverordening volgt dat het aan verweerder is om te toetsen of sprake is van afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening en/of er sprake is van bijzondere omstandigheden die leiden tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid zoals genoemd in artikel 17 van de Dublinverordening. Italië is immers niet in een positie om zich hier een oordeel over te vormen en zij passen de bevoegdheden van artikel 16 en 17 van de Dublinverordening ook niet toe (zie bijvoorbeeld uitspraak van 17 oktober 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling); ECLI:NL:RVS:2014:3832). Uit het verzoek tot heroverweging van verweerder blijkt ook dat verweerder de situatie van eiser heeft getoetst en dat op grond van hetgeen eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard verweerder geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan artikel 16 en 17 van de Dublinverordening. De rechtbank is gezien het voorgaande dan ook van oordeel dat verweerder niet gehouden is om eiser op de hoogte te stellen van het verzoek tot heroverweging. Eiser dient hetgeen hij over de toepassing door verweerder van artikel 16 en 17 van de Dublinverordening naar voren wil brengen in te brengen in een procedure in Nederland. De grief slaagt niet.
2.3.
Eiser betoogt dat als gevolg van het heroverwegingsverzoek van verweerder, de Dublinprocedure te lang heeft geduurd.
2.4.
De rechtbank overweegt dat in artikel 5, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 1560/2003 (de Uitvoeringsverordening) wordt bepaald dat de verzoekende lidstaat binnen drie weken na ontvangst van een negatief antwoord kan vragen dat zijn verzoek opnieuw wordt onderzocht wanneer hij van oordeel is dat de weigering op een beoordelingsfout berust of wanneer hij over aanvullende elementen beschikt die hij kan doen gelden. De aangezochte lidstaat beijvert zich vervolgens om binnen twee weken te antwoorden.
De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1367) waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat nu in de Dublinverordening en in de Uitvoeringsverordening geen fatale termijn is opgenomen waarbinnen de heroverwegingsprocedure dient te worden afgerond, deze procedure niet onredelijk lang mag duren.
2.5.
De rechtbank overweegt dat verweerder Italië binnen drie weken na ontvangst van de weigering heeft verzocht om heroverweging. Italië heeft nadat verweerder drie keer heeft gerappelleerd, binnen twee maanden op het verzoek tot heroverweging positief gereageerd. Nu de Afdeling in de hierboven genoemde uitspraak een periode van ruim zes maanden tussen het heroverwegingsverzoek en het claimakkoord niet als onredelijk lang heeft beoordeeld, heeft in geval van eiser de procedure niet onredelijk lang geduurd.
2.6.
De rechtbank ziet gelet op de bovenstaande uitspraak van de Afdeling dan ook geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in verband met de door rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, bij verwijzingsuitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:872) gestelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de uitleg van artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening. De door gemachtigde ter zitting overgelegde brief van 2 maart 2017 van de Afdeling, waarin het hoger beroep van een vreemdeling door de Afdeling is aangehouden in afwachting op deze antwoorden, leidt niet tot een ander oordeel nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een vergelijkbare zaak. Eisers gemachtigde heeft ter zitting toegelicht dat in die procedure tussen het heroverwegingsverzoek en het claimakkoord een periode van anderhalf jaar was verstreken en de asielaanvraag inmiddels door verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling is genomen.
2.7.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid in de door eiser naar voren gebrachte individuele omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven te zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat het beleid van verweerder in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 – waarin onder meer is bepaald dat verweerder enkel gebruik maakt van artikel 17 bij bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van de vreemdeling van onevenredige hardheid betuigt – geen blijk geeft van een te restrictieve uitleg van artikel 17 van de Dublinverordening. De Afdeling heeft immers bij uitspraak van 21 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1666) geconcludeerd dat uit de betekenis en de duidelijke bewoordingen van artikel 17 van de Dublinverordening kan worden afgeleid dat de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid aan verweerder is overgelaten. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat hereniging van eiser met zijn in Nederland wonende zoon in beginsel geschiedt aan de hand van de artikelen 8 tot en met 11 en 16 van de Dublinverordening. De omstandigheden dat zijn bewijspositie in Nederland beter is – doordat zijn zoon in Nederland een verblijfstitel heeft – en er een grote reisafstand als gevolg van overdracht tussen hem en zijn zoon zal ontstaan, maken niet dat overdracht van eiser aan Italië van onevenredige hardheid betuigt. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat eiser heeft verklaard dat er geen afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn zoon bestaat.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.