Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
1. eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. eisers verklaringen dat hij problemen heeft ondervonden van de zijde van [naam] voor wie hij een vakantiewoning bouwde en dat [naam] eiser en zijn familieleden heeft bedreigd.
Verweerder heeft het asielrelaas van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen problemen heeft ondervonden die verband houden met een van de gronden van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) en voorts dat niet is gebleken dat eiser in Georgië zodanig is behandeld dat sprake is van een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel dat hij bij terugkeer naar Georgië het risico loopt op schending van artikel 3 EVRM.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat Georgië kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de visumaanvraag van eiser bij de beoordeling is betrokken, in die zin dat verweerder uit die gegevens afleidt dat eiser ruim een jaar in Zweden heeft verbleven. Gelet daarop had eiser voldoende tijd om met documenten zijn standpunt te onderbouwen dat hij of zijn familie geen bescherming konden krijgen van de Georgische autoriteiten. Voor zover eiser het bestreden besluit zo leest dat verweerder daarin het standpunt inneemt dat eiser geen bescherming in Georgië nodig heeft omdat hij niet zo snel mogelijk een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend, heeft verweerder dat standpunt in zoverre laten vervallen.
Aan de vaststelling in het bestreden besluit dat uit het visumoverzicht blijkt dat eiser heeft aangegeven dat hij bedrijfsleider is bij [bedrijf] in [plaatsnaam] , heeft verweerder geen consequentie verbonden voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser.
Volgens het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), brengt verweerder, als het eerder uitgebrachte voornemen op grond van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3.119 Vb, niet meer alle gronden voor afwijzing van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel bevat, een nieuw of aanvullend voornemen uit.
De beroepsgrond slaagt niet.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:210) voornoemde uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 2016 vernietigd. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat uit de tekst of de totstandkomingsgeschiedenis van de huidige Procedurerichtlijn niet kan worden afgeleid dat een uitzondering voor één of meer groepen bij de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst in strijd is met de huidige Procedurerichtlijn. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat het uitzonderen van een bepaalde groep binnen het doel en de opzet past van de huidige Procedurerichtlijn, en het vereiste dat - ook als een vreemdeling afkomstig is uit zo’n veilig land - elke asielaanvraag individueel beoordeeld wordt, zoals uitdrukkelijk in artikel 36, eerste lid, van de huidige Procedurerichtlijn wordt voorgeschreven. De uitzondering voor een bepaalde groep, ook al is een land aangewezen als veilig land van herkomst, geeft er blijk van dat hetgeen algemeen bekend is over de situatie in het betreffende land van herkomst, maar ook de persoonlijke omstandigheden en achtergrond van een vreemdeling worden betrokken bij de beoordeling van de te volgen behandelingsprocedure van een asielaanvraag. Op die manier is een voor elke vreemdeling op zijn persoon toegespitst onderzoek en beoordeling van zijn asielaanvraag verzekerd.
De omstandigheid dat verweerder Georgië heeft aangewezen als veilig land van herkomst met een uitzondering voor de deelrepublieken Abchazië en Zuid-Ossetië, leidt daarom, anders dan de rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft overwegen in de uitspraak van 27 januari 2017, thans niet tot de conclusie dat de regeling tot aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst, onverbindend is.
De beroepsgrond slaagt niet.
Onderzoek is gedaan naar de desbetreffende wetten en andere voorschriften in Georgië en de wijze waarop die worden toegepast, en naar de naleving van de mensenrechtenverdragen en de beschikbaarheid van een rechtssysteem tegen schending van die verdragen. Hieruit blijkt dat Georgië partij is bij verschillende mensenrechtenverdragen en wetten en andere voorschriften heeft die waarborgen bieden, en dat er geen aanwijzingen zijn dat eigen burgers worden verwijderd of uitgeleverd naar gebieden in andere landen waar zij worden vervolgd of een reëel risico lopen op onmenselijke behandeling. Het rechtssysteem biedt waarborgen tegen schending van de rechten en vrijheden. Het rapport van US Department of State ‘Country Reports on Human Rights Practices for 2016’ van maart 2017, waarnaar eiser heeft verwezen, wijkt qua inhoud niet wezenlijk af van het eerdergenoemde rapport van 2015.
In zijn verweerschrift heeft verweerder voorts gewezen op het EU Annual Report on Human Rights and Democracy in the World in 2015, Country en Regional Issues en heeft verweerder een nadere toelichting gegeven op wat uit de door hem aangehaalde bronnen blijkt, zowel ten aanzien van de juridische situatie als de feitelijke situatie in Georgië. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat weliswaar uit voornoemde informatiebronnen blijkt dat in Georgië nog de nodige knelpunten bestaan in de uitvoering van de hervormingen en dat er onvolkomenheden zijn in het systeem van rechtsbescherming, maar dat uit de informatie niet kan worden geconcludeerd dat de op dit moment geboden bescherming zodanig gebrekkig is dat de bestaande rechtsmiddelen in de regel niet daadwerkelijk beschikbaar zijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
Eiser wijst voorts op de omstandigheid dat hij in Georgië reeds eerder een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM heeft ondergaan. Op grond van artikel 31, vijfde lid, Vw is het daarom aan verweerder om aannemelijk te maken dat die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Met zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam] nog steeds officier van justitie is, heeft verweerder dat miskend. Voorts heeft verweerder, door zich enkel op het standpunt te stellen dat niet duidelijk is of eiser zich tot een arts heeft gewend, niet deugdelijk gemotiveerd dat het feit dat hij zwaar is mishandeld, geen schending betekent van artikel 3 EVRM
Eiser voert op zichzelf terecht aan dat uit de omstandigheid dat niet blijkt of hij medische behandeling heeft gekregen voor de door verweerder geloofwaardig geachte zware mishandeling, niet betekent dat die mishandeling niet als een behandeling als bedoeld in van artikel 3 EVRM kan worden gezien. Daarom voert eiser onder verwijzing naar artikel 31, vijfde lid, Vw voorts terecht aan dat het op de weg van verweerder ligt om goede redenen aan te voeren om aan te nemen dat die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Verweerder heeft zich in dit verband, gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, terecht op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer tegen eventuele schade de bescherming van de (hogere) autoriteiten van Georgië of andere geëigende instanties kan inroepen.
De beroepsgrond slaagt niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
Het beroep is ongegrond.