ECLI:NL:RBDHA:2017:5824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
NL17.2191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.J.K. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Eiseres uit Iran en de verantwoordelijkheid van Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraanse vrouw, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het bestreden besluit, genomen op 8 mei 2017, hield in dat de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat de detentie- en leefomstandigheden in Bulgarije in strijd zijn met de artikelen 3 en 13 van het EVRM, en dat zij als kwetsbare asielzoeker extra risico loopt bij terugkeer.

Tijdens de zitting op 18 mei 2017 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank overwoog dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren, en dat eiseres niet had aangetoond dat dit in haar geval niet kon worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de asielaanvraag en dat er geen reden was om aan te nemen dat eiseres bij terugkeer in detentie zou worden geplaatst. Eiseres had ook niet voldoende bewijs geleverd dat haar medische situatie en afhankelijkheid van haar ouders in Nederland een reden vormden om de aanvraag naar Nederland te trekken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder in redelijkheid geen gebruik had hoeven maken van de bevoegdheid om de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.2191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Tromp).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gelijktijdig een voorlopige voorziening gevraagd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Dijkman, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts was aanwezig T. Mehrian, tolk.

Overwegingen

1. Eiseres is van Iraanse nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] 1983. Zij heeft op 16 februari 2017 een asielverzoek ingediend.
2. Verweerder heeft het asielverzoek niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat Bulgarije verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag.
Verweerder heeft op 3 maart 2017 de Bulgaarse autoriteiten verzocht eiseres over te nemen op grond van de Verordening 604/2013 (de Dublinverordening). Bulgarije heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert aan dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet uit heeft kunnen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In Bulgarije zijn de detentie- en leefomstandigheden waaraan zij zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd met de artikelen 3 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij wijst ter onderbouwing hiervan op hetgeen haar is overkomen tijdens de eerste dagen in Bulgarije in mei 2016 waar zij onder slechte omstandigheden in detentie is gehouden. De omstandigheden die zij eerder heeft ondervonden zijn in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dit klemt te meer nu zij een asielzoeker is en dus extra kwetsbaar, alsmede het feit dat ze een vrouw is en medische klachten heeft. Nu de Bulgaarse autoriteiten haar onmenselijk hebben behandeld zal klagen over die behandeling bij de Bulgaarse autoriteiten geen soelaas bieden. Eiseres is van mening dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht en gemotiveerd of eiseres bij terugkeer een risico loopt op detentie en of deze detentie in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daarnaast voert eiseres aan dat gelet op de medische problematiek in relatie tot de algemene situatie in Bulgarije en haar afhankelijkheid van haar gezinsleden in Nederland, verweerder had kunnen besluiten tot het behandelen van het ingediende verzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Steun voor dit standpunt vindt verweerder in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:891 en ECLI:NL:RVS:2017:885), waarin geoordeeld is dat er van een schending van artikel 3 van het EVRM in het geval van terugkeer naar Bulgarije geen sprake is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Niet in geschil is dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres.
5.2
In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Hierin is eiseres niet geslaagd.
5.3
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:885, weliswaar volgt dat de asielprocedure en de leefomstandigheden van asielzoekers in Bulgarije bepaalde tekortkomingen kennen, maar dat hieruit niet volgt dat in de verhouding tot Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de in die uitspraak aangehaalde rapporten blijkt juist dat de situatie in Bulgarije verbetert
.De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.
5.4
Eiseres heeft aangevoerd dat het besluit vermeldt dat verweerder op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening Bulgarije heeft gevraagd om eiseres terug te nemen. Deze bepaling ziet op de terugname na een afgewezen asielaanvraag. Een afgewezen aanvraag in Bulgarije zal, volgens eiseres onder verwijzing naar het rapport van ECLE/ELENA, betekenen dat “the returnee is considered as an irregular migrant and placed immediately indetention within one of the pre-removal detention centres”.
5.5
Verweerder heeft onder verwijzing naar het terugnameverzoek (claim) aan Bulgarije verklaart dat de terugname is verzocht op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening en de vermelding ”onder d” in het bestreden besluit een kennelijke verschrijving betreft. Daarnaast gaat verweerder uit van een gecontroleerde overdracht onder de Dublinverordening. Eiseres zal Bulgarije binnenkomen per vliegtuig en verweerder gaat er niet vanuit dat zij in detentie terecht komt bij terugkeer.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat uit het claimverzoek van 3 maart 2017 blijkt dat verweerder de terugname heeft verzocht op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Eiseres heeft daarnaast ook niet betoogd dat er een in rechte vaststaande afwijzend besluit op haar asielverzoek in Bulgarije is. Verweerder mag er van uit gaan dat eiseres niet in detentie geplaatst zal worden bij terugkeer. Dat hier sprake is van een fictieve claim omdat Bulgarije niet heeft geantwoord maakt dit niet anders. Het zonder reactie laten verstrijken van de in artikel 22 van de Dublinverordening bedoelde termijnen, staat gelijk aan aanvaarding van dat overnameverzoek en houdt de verplichting in om de persoon over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor aankomst. Verweerder heeft er vanuit mogen gaan dat eiseres in Bulgarije de asielprocedure mag doorlopen.
6. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verweerder de aanvraag naar zich toe had moeten trekken, omdat zij afhankelijk is van haar in Nederland verblijvende ouders.
6.1
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening, zorgen de lidstaten er normaliter voor dat, wanneer, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres met de overgelegde medische gegevens niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van afhankelijkheid in vorenbedoelde zin van haar in Nederland verblijvende ouders. Ook indien eiseres zorg nodig zou hebben, is niet gebleken dat eiseres deze zorg niet van anderen dan haar ouders zou kunnen krijgen. De beroepsgrond faalt.
7.1
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
7.2
Het beleid dat verweerder in dit verband voert is neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Hieruit volgt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr.604/2013, ook al is Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet verplicht.
7.3
Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om deze bevoegdheid toe te passen, toetst de rechtbank de beslissing van verweerder om deze bevoegdheid wel of niet toe te passen terughoudend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1666).
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in hetgeen eiseres heeft aangevoerd in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig hoeven te achten, die maken dat overdracht van eiseres aan Bulgarije van een onevenredige hardheid getuigt. Eiseres heeft bovendien ruim 12 jaren gescheiden van haar ouders gewoond. Ook de medische gegevens die eiseres heeft overgelegd bieden onvoldoende aanknopingspunten om de bijzondere individuele omstandigheden op te kunnen baseren.
Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij in het kader van een Dublinoverdracht aan Bulgarije is aan te merken als kwetsbare asielzoeker. Uit de omstandigheid dat eiseres kampt met longklachten volgt dat niet zonder meer. Eiseres heeft daarbij bovendien niet nader onderbouwd wat haar specifieke behoeftes zijn en op welke wijze Bulgarije daarin tekortschiet. Daarnaast heeft verweerder ter zitting aangegeven dat nader medisch onderzoek kan plaatsvinden voordat de overdracht aan Bulgarije plaatsvindt.
Verweerder heeft derhalve in redelijkheid geen gebruik hoeven maken van de bevoegdheid om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiseres onverplicht aan zich te trekken. De beroepsgrond faalt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.J.K. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2017.

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.