12.2Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheid dat eiseres analfabete is, onvoldoende is om haar vrij te stellen van het mvv-vereiste. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wettelijke bepalingen over het inburgeringsvereiste (nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2004/2005, 29 700, nr. 6, blz. 40-41) komt naar voren dat het ook voor analfabeten in beginsel mogelijk moet worden geacht om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Verweerder heeft in dit kader terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH5761), waarin de Afdeling overeenkomstig voornoemd uitgangspunt heeft geoordeeld dat ook alfabeten in principe het basisexamen inburgering met goed gevolg moeten kunnen afleggen. Dat er één of meer omstandigheden zijn die er objectief aan in de weg staan dat het examen niet (met goed gevolg) kan worden afgelegd, is niet aangetoond. Dat het inburgeringsexamen niet op de Nederlandse ambassade in Bagdad of op het Nederlandse consulaat-generaal in Erbil kan worden gemaakt, wordt door verweerder erkent. Echter, niet is onderbouwd dat het voor eiseres niet mogelijk zal zijn om het examen af te leggen en een mvv aan te vragen bij de dichtstbijzijnde Nederlandse vertegenwoordiging in een ander land. 13 De stelling van eiseres dat verweerder haar op grond van artikel 4:84 van de Awb vrij had dienen te stellen van het mvv-vereiste wordt eveneens niet gevolgd nu dit geen beleid betreft van verweerder waarvan kan worden afgeweken.
14 Voor zover eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat het mvv-vereiste in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn, overweegt de rechtbank dat de Gezinsherenigingsrichtlijn door middel van het WBV 2005/5 is geïmplementeerd en het Nederlandse beleid is gewijzigd. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:3389) heeft dit er niet toe geleid dat het vereiste om over een mvv te beschikken, is komen te vervallen. 15 De beroepsgrond dat eiseres, al dan niet met haar gezin, niet naar Irak kan terugkeren vanwege de algemene veiligheidssituatie aldaar, betreft een asielgerelateerde grond die nader onderzoek vergt, zodat niet de onderhavige, maar de asielprocedure daarvoor de geëigende procedure is.
16 Ook de omstandigheid dat er een negatief reisadvies geldt voor Irak, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank. Dit advies is opgemaakt in het kader van consulaire hulpverlening en advies aan toeristen en Nederlanders in het buitenland en daaruit volgt niet dat Iraakse onderdanen vanwege de veiligheidssituatie aldaar niet naar hun herkomstland kunnen terugkeren.
17 Voor zover eiseres ten aanzien van de verhoging van het inreisverbod ter zitting nog een beroep heeft gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ-EU) in de zaak Z.Zh en I.O. tegen Nederland van 11 juni 2015 (ECLI:EU:C:2015:377), heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het beroep op dit arrest niet slaagt omdat in het onderhavige geval geen sprake is van een inreisverbod van meer dan vijf jaar wegens het bestaan van een ernstige bedreiging van de openbaar orde als bedoeld in artikel 11, tweede lid van Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) nu het inreisverbod van eiseres naar vijf jaar is verhoogd.
18 In het licht van het vorenstaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt. Derhalve heeft verweerder terecht en op goede gronden geconcludeerd dat geen redenen aanwezig zijn om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste en behoefde verweerder het inreisverbod, dat overigens in rechte vaststaat, niet (ambtshalve) op te heffen.
19 Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij ten onrechte niet op haar bezwaarschrift is gehoord, overweegt de rechtbank dat de vraag of in bezwaar al dan niet een hoorplicht bestaat wordt beheerst door het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Awb. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in het primaire besluit daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat deswege van het horen van eiseres kon worden afgezien. De beroepsgrond faalt derhalve.
20 Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
21 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.