ECLI:NL:RBDHA:2017:5594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
09/857764-16 en 09-827167-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in oplichtingszaken wegens gebrek aan bewijs van oplichtingsmiddelen

Op 24 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere oplichtingen, zoals bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De zaak omvatte vijf afzonderlijke oplichtingszaken waarbij de verdachte zich zou hebben voorgedaan als een bonafide persoon en gebruik zou hebben gemaakt van valse identiteiten en hoedanigheden om anderen te bewegen tot het verrichten van handelingen die hen financieel benadeelden.

Tijdens de zittingen op 24 maart en 11 mei 2017 heeft de rechtbank de verklaringen van de aangevers en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat de verdachte gebruik had gemaakt van oplichtingsmiddelen, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers niet voldoende bewijs boden voor de oplichtingsbeschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de aangevers handelingen verrichtten uit angst voor de verdachte en niet omdat zij door hem waren bewogen door middel van oplichting.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er geen bewijs was dat de verdachte oplichting had gepleegd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partijen in de kosten van de verdediging van de verdachte moesten worden veroordeeld, maar deze kosten werden begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/857764-16 (dagvaarding I) en 09-827167-17 (dagvaarding II) (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 24 mei 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte 1]
geboren op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 maart 2017 (pro forma) en 11 mei 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat te Tilburg, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 11 mei 2017 - ten laste gelegd dat:
ten aanzien van dagvaarding I:
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen) inof omstreeks de periode van 01 augustus 2016 tot en met 23 december
2016 te Delft, althans in Nederland
en/of Gemmenich en/of Antwerpen en/of Brussel, althans in België en/of in Bocholtz, althans in Duitsland,
(telkens)met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangeefster 1 ] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van
een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een
schuld en/of het teniet doen van een inschuld,
te weten
- een telefoonabonnement voor hem af te sluiten en/of
- het betalen van benzine en/of overnachtingen bij bed & breakfasts en/of
chalet en/of
- het betalen een auto (Saab) en/of
- het betalen van overige reis- en/of overnachtingskosten,

(ten bedrage van in totaal ongeveer 5500 euro)

door
- gebruik te maken van een valse identiteit en/of naam te weten [valse identiteitsnaam] en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een persoon genaamd [valse identiteitsnaam] en/of
- te zeggen dat hij een huis in Spanje had en/of
- te zeggen dat hij veel geld had uit diverse erfenissen en/of
- te zeggen dat zijn moeder in Spanje was overleden en/of
- te zeggen dat die [aangeefster 1 ] ook geld zou erven en/of
- te zeggen dat hij een geldbedrag van 3000 euro aan die [aangeefster 1 ] zou
overmaken en/of
- te zeggen dat hij een huis aan het bouwen was in Spanje

en/of daarmee de indruk gewekt dat hij over voldoende financiële middelen beschikte en/of haar voldoende vertrouwen had gegeven dat hij voornemens en/of in staat zou zijn haar zou terug betalen;

2.
hij in of omstreeks de periode van 06 september 2016 tot en met 23 december
2016 te Delft, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangeefster 2 ] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van
een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een
schuld en/of het teniet doen van een inschuld,
te weten die [aangeefster 2 ] heeft bewogen tot het maken van foto’s (voor een website) en/of die [aangeefster 2 ] sloten en/of sleutels en/of lopers heeft laten bestellen en/of betalen voor zijn, verdachtes, bedrijf (ten bedrage van totaal 1274,53 euro) door zich valselijk en/of in strijd met de waarheid voor te doen als een persoon genaamd [valse identiteitsnaam] en/of door gebruik te maken van een valse identiteit en/of naam te weten [valse identiteitsnaam] en/of verteld dat hij in Spanje een appartementencomplex had en/of een Porsche en/of een transportbedrijf aldaar en/of daarmee de indruk heeft gewekt, dat hij over voldoende financiële middelen beschikte en/of dat hij een bonafide klant en/of werkgever was, die voornemens en/of in staat was om die [aangeefster 2 ] te betalen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 06 september 2016 tot en met 23 december
2016 te Delft
en/of Den Haag, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
I. [aangeefster 3 ] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een
dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld
en/of het teniet doen van een inschuld,
te weten die [aangeefster 3 ] heeft bewogen tot het maken en/of ontwerpen van een website voor zijn, verdachtes, bedrijf (ten bedrage van 1231,40 euro), althans van enig goed en/of, door zich valselijk en/of in strijd met de waarheid voor te doen als een persoon genaamd [valse identiteitsnaam] en/of door gebruik te maken van een valse identiteit en/of naam te weten [valse identiteitsnaam] en/of door tegen haar te zeggen dat kwaliteit best wat mocht kosten en/of de indruk heeft gewekt, dat hij over voldoende financiële middelen beschikte en/of dat hij een bonafide klant en/of werkgever was, die voornemens en/of in staat was om die [aangeefster 3 ] te betalen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 12 september 2016 tot en met 23 december
2016 te Den Haag, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 4 ] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een
dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld
en/of het teniet doen van een inschuld
, te weten die [aangever 4 ] heeft bewogen tot het aangaan van een huurovereenkomst met hem, verdachte, voor kantoorruimtes aan de [adres] (ten bedrage van ongeveer 8000 euro), althans afgifte van enig goed, door zich valselijk en/of in strijd met de waarheid voor te doen als een persoon genaamd [valse identiteitsnaam] en/of door gebruik te maken van een valse identiteit en/of naam te weten [valse identiteitsnaam] en/of door hem foto's te laten zien van bouwmaterieel en/of tegen hem heeft gezegd dat dat de boedel van het bedrijf van zijn overleden vader in Spanje betrof, die hij had geërfd en/of/aldus de indruk heeft gewekt, dat hij over voldoende financiële middelen beschikte en/of dat hij een bonafide huurder was, die voornemens en/of in staat was om die [aangever 4 ] te betalen;
ten aanzien van dagvaarding II:
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 01 november 2016
te 's-Gravenhage, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangeefster 5 ] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een
dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld
en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
die [aangeefster 5 ] heeft bewogen tothet verrichten van diverse werkzaamheden als allround kantoormedewerkster,
door zich valselijk en/of in strijd met de waarheid voor te doen als een persoon genaamd [valse identiteitsnaam] en/of door gebruik te maken van een valse identiteit en/of naam te weten [valse identiteitsnaam]van het bedrijf [bedrijfsaam] en/of
te zeggen dat hij een goedlopend transportbedrijf in Spanje had en/of zich
voordeed als zijnde een bonafide werkgever die voornemens en/of in staat was
om haar salaris te betalen.

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een vijftal oplichtingen als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vijf ten laste gelegde oplichtingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij heeft ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 aangevoerd dat verdachte, om aangeefster te bewegen tot het verrichten van bepaalde handelingen, gebruik heeft gemaakt van een valse naam en valse hoedanigheid, waardoor aangeefster heeft gedacht dat verdachte over voldoende geld beschikte en dat hij voornemens was dit geld aan haar terug te betalen. Ten aanzien van dagvaarding I feit 2, 3 en 4 en dagvaarding II heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, om de aangevers te bewegen tot het verrichten van bepaalde handelingen, gebruik heeft gemaakt van een valse naam en zich heeft voorgedaan als bonafide werkgever/klant/huurder die voornemens en in staat was om te betalen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten en heeft hiertoe aangevoerd:
  • dat verdachte ontkent dat hij een valse naam heeft aangenomen en/of gelogen heeft ten einde aangevers te bewegen tot afgifte van enig goed;
  • dat geen sprake is van één van de oplichtingsmiddelen als bedoeld in artikel 326 Sr;
  • dat er bij verdachte geen sprake is geweest van het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Juridisch kader
De rechtbank dient te onderzoeken of wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, in casu vijf maal oplichting in de zin van artikel 326 Sr, en dat op de wijze zoals in de tenlastelegging is omschreven. Daarbij kan het zijn dat wat in het spraakgebruik wordt verstaan onder ‘bedrog’ verschilt van het juridische begrip oplichting zoals bedoeld in artikel 326 Sr en dat niet iedere vorm van ‘bedrog’ onder het bereik van deze strafbaarstelling kan worden gebracht.
In dat verband overweegt de rechtbank het volgende. Zoals de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 20 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2889) heeft overwogen is voor veroordeling wegens oplichting onder meer vereist dat een of meer van de in artikel 326 Sr specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen gebezigd worden, te weten: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Bij het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de persoon van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.
De enkele omstandigheid dat een oplichtingsmiddel is gebezigd, is echter niet voldoende om tot een veroordeling ter zake van oplichting te komen.
Voor oplichting in de zin van artikel 326, eerste lid, Sr is daarenboven vereist dat de ander mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de Hoge Raad in zijn arrest van 2 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM4208) heeft geoordeeld dat het enkele aangaan van een overeenkomst en het vervolgens in gebreke blijven deze na te komen op zichzelf, ook als degene die de overeenkomst is aangegaan al voorzag niet aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen, niet het aannemen van een valse hoedanigheid noch een listige kunstgreep in de zin van artikel 326 Sr oplevert.
Tegen deze achtergrond beoordeelt de rechtbank de afzonderlijke feiten als volgt:
Dagvaarding I, feit 1
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [aangeefster 1 ] een telefoonabonnement voor verdachte heeft afgesloten, dat zij benzine, overnachtingen en overige reiskosten heeft betaald en dat zij de aanschaf van de Saab heeft betaald. De vraag die de rechtbank thans dient te beantwoorden is of verdachte aangeefster hiertoe heeft bewogen door gebruik te maken van één van de oplichtingsmiddelen als bedoeld in artikel 326 Sr.
[aangeefster 1 ] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat zij bovengenoemde handelingen voor verdachte heeft verricht, omdat zij hiertoe door verdachte werd gedwongen en bang voor hem was. Dat wijst in beginsel niet op oplichting. Uit de verklaringen van aangeefster zou weliswaar ook kunnen worden opgemaakt dat verdachte zich heeft bediend van oplichtingsmiddelen, zoals het aannemen van een valse naam en het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels, maar uit haar verklaringen volgt dan vervolgens niet dat zij door één van die oplichtingsmiddelen is bewogen tot haar in de tenlastelegging genoemde handelingen. Naar haar zeggen verrichtte zij die immers uit angst voor verdachte, omdat zij daartoe door hem werd gedwongen. Dat zou – indien bewezen – een strafbaar feit kunnen opleveren, maar niet het feit dat aan verdachte ten laste is gelegd, te weten oplichting. Daarvan zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Dagvaarding I, feit 2
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [aangeefster 2 ] voor verdachtes bedrijf foto’s heeft gemaakt en sloten en sleutels heeft besteld, terwijl zij hiervoor niet door verdachte is betaald.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring van aangeefster weliswaar kan worden opgemaakt dat verdachte zich aan haar heeft voorgesteld als [valse identiteitsnaam] en dat hij verteld heeft dat hij in Spanje een appartementencomplex, een Porsche en een transportbedrijf had, maar niet dat aangeefster juist of mede daardoor is bewogen tot het maken van de foto’s voor het bedrijf van verdachte en het bestellen van sloten en sleutels. Het dossier bevat geen andere bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte met één van de oplichtingsmiddelen als bedoeld in artikel 326 Sr aangeefster heeft bewogen tot het verrichten van die handelingen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde oplichting van [aangeefster 2 ]
Dagvaarding I, feit 3
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [aangeefster 3 ] een website heeft gemaakt voor verdachtes bedrijf en hiervoor niet door verdachte is betaald.
Aangeefster heeft hierover bij de politie verklaard dat zij – naar de rechtbank begrijpt: achteraf – gelooft dat zij is bewogen tot het doen van vele werkzaamheden voor verdachte door de mooie praatjes van hem. Uit de aangifte valt niet op te maken wat aangeefster hier precies mee bedoelt. De politie heeft daar kennelijk ook niet op doorgevraagd. Uit de verklaring van aangeefster kan weliswaar worden opgemaakt dat verdachte zich heeft voorgesteld als [valse identiteitsnaam] , dat hij heeft gezegd dat kwaliteit best wat mocht kosten en dat hij de indruk heeft gewekt dat hij over voldoende financiële middelen beschikte of een bonafide klant/werkgever was die voornemens of in staat was te betalen, maar niet dat het juist of mede hierdoor is geweest dat aangeefster is bewogen voor verdachtes bedrijf werkzaamheden te verrichten. Daar komt bij dat uit de verklaring van aangeefster niet kan worden opgemaakt dat de betreffende uitlatingen van verdachte alle dateren van voor het aannemen van de opdracht door aangeefster. Nu het dossier evenmin andere bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte met één van de oplichtingsmiddelen als bedoeld in artikel 326 Sr aangeefster heeft bewogen tot het verrichten van genoemde handelingen, zal verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde oplichting van I. Valstar.
Dagvaarding I, feit 4
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat aangever [aangever 4 ] een huurovereenkomst is aangegaan met verdachte voor kantoorruimtes aan de [adres] en hiervoor niet door verdachte is betaald.
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte van Verboon weliswaar kan worden opgemaakt dat verdachte zich heeft voorgedaan als [valse identiteitsnaam] en dat hij aangever foto’s heeft laten zien van bouwmaterieel en daarbij heeft gezegd dat het de boedel van zijn overleden vader in Spanje betrof, maar dat uit de aangifte niet kan worden opgemaakt dat juist of mede daardoor aangever de huurovereenkomst met verdachte is aangegaan. Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit de aangifte volgt dat aangever de kantoorruimtes aan verdachte heeft verhuurd zonder te beschikken over een kopie van het legitimatiebewijs van verdachte en zonder een borgstelling en betaling van de eerste maand huur vooraf, terwijl zulks in de huurbranche wel gebruikelijk is. In het licht hiervan kan niet worden geoordeeld dat verdachte in dit geval een valse hoedanigheid heeft aangenomen in de zin van artikel 326 Sr. Immers, voor de beoordeling of er sprake is van een valse hoedanigheid is het verwachtingspatroon dat wordt gevormd door de algemeen aanvaarde gebruiken in de betreffende branche of sector in het maatschappelijk verkeer van belang, en aangever heeft zich – zoals hiervoor vermeld – niet dienovereenkomstig gedragen (vgl. ECLI:NL:HR:2013:892, conclusie AG Machielse). Nu het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte met één van de oplichtingsmiddelen als bedoeld in artikel 326 Sr aangever heeft bewogen tot het aangaan van de huurovereenkomst, zal verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde oplichting van [aangever 4 ] .
Dagvaarding II
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [aangeefster 5 ] diverse werkzaamheden heeft verricht als allround kantoormedewerkster voor verdachtes bedrijf en hiervoor niet door verdachte is betaald.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat verdachte aangeefster hiertoe heeft bewogen door zich voor te stellen als [valse identiteitsnaam] van het bedrijf [bedrijfsaam] , door te zeggen dat hij een goedlopend bedrijf in Spanje had of zich voor heeft gedaan als bonafide werkgever die voornemens of in staat was om haar salaris te betalen. Nu het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte met één van de oplichtingsmiddelen als bedoeld in artikel 326 Sr aangeefster heeft bewogen tot het verrichten van genoemde handelingen, zal verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde oplichting van [aangeefster 5 ] .

4.De vordering van de benadeelde partijen

4.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[aangeefster 1 ] heeft zich ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.951,75, bestaande uit een bedrag van € 5.451,75,- aan materiële schade en een bedrag van € 500,- aan immateriële schade.
[aangeefster 2 ] heeft zich ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.274,53, bestaande uit materiële schade.
[aangeefster 3 ] heeft zich ten aanzien van dagvaarding I, feit 3 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 989,-, bestaande uit materiële schade.
[aangeefster 5 ] heeft zich ten aanzien van dagvaarding II als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.200,-, bestaande uit een bedrag van
€ 2.700,- aan materiële schade en een bedrag van € 500,- aan immateriële schade.
4.2
De vordering van de officier van justitie
[aangeefster 1 ]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.951,75 met daarover de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.951,75, subsidiair 64 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster 1 ] .
[aangeefster 2 ]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 606,53, de factuur 02 of 04, met daarover de wettelijke rente en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 606,53, subsidiair 12 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster 2 ] .
[aangeefster 3 ]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 989,- met daarover de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 989,- subsidiair 19 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster 3 ] .
[aangeefster 5 ]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.100,-, bestaande uit een bedrag van € 2.700,- aan materiële schade en een bedrag van € 400,- aan immateriële schade, met daarover de wettelijke rente en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.100,-,- subsidiair 41 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster 5 ] .
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat er sprake moet zijn van rechtstreekse schade en een uitgebreid civielrechtelijke behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen [aangeefster 1 ] , [aangeefster 2 ] , [aangeefster 3 ] en [aangeefster 5 ] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partijen [aangeefster 1 ] , [aangeefster 2 ] , [aangeefster 3 ] en [aangeefster 5 ] dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/857764-16 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding II met parketnummer 09-827167-17 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partijen [aangeefster 1 ] , [aangeefster 2 ] , [aangeefster 3 ] en [aangeefster 5 ] niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen [aangeefster 1 ] , [aangeefster 2 ] , [aangeefster 3 ] en [aangeefster 5 ] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. S.M. de Bruijn, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Hopman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 mei 2017.