ECLI:NL:RBDHA:2017:5137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
C/09/529927 / KG RK 17-565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking na afwijzing van uitstelverzoeken in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2017 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van kantonrechter mr. A.J. Japenga. Het verzoek tot wraking volgde na het afwijzen van meerdere uitstelverzoeken door de kantonrechter in een procedure over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. H. Loonstein, stelde dat de kantonrechter niet gemotiveerd had beslist op haar uitstelverzoeken, wat volgens haar leidde tot een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De belanghebbende in deze zaak was de Stichting Christelijk Onderwijs Delft en omstreken, vertegenwoordigd door mr. J.W. Janse-Velema.

De wrakingskamer overwoog dat de afwijzing van een uitstelverzoek een processuele beslissing is die in beginsel geen grond voor wraking oplevert, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de kantonrechter in dit geval terecht had besloten om geen uitstel te verlenen, gezien de noodzaak voor een voortvarende behandeling van de zaak. De verzoekster had meerdere keren om uitstel gevraagd, maar de kantonrechter had de zitting vastgesteld op een datum die niet als onredelijk kon worden beschouwd.

Uiteindelijk werd het verzoek om wraking afgewezen, en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/15
zaak-/rekestnummer: C/09/529927/ KG RK 17/565
rolnummer hoofdzaak: 5732993/17-50107
datum beschikking: 8 mei 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. A.J. Japenga, kantonrechter in deze rechtbank.
Belanghebbende in deze zaak is:
de Stichting Christelijk Onderwijs Delft en omstreken,
gevestigd en kantoorhoudende te Delft,
gemachtigde: mr. J.W. Janse-Velema te Woerden.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie, team kanton, van deze rechtbank op 15 februari 2017, heeft de belanghebbende op grond van artikel 7:671b van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontbinding verzocht van de tussen haar en verzoekster bestaande arbeidsovereenkomst. De mondelinge behandeling is bij brief van de griffie van 1 maart 2017 aanvankelijk bepaald op 24 maart 2017 te 11.20 uur. In genoemde brief deelt de griffier onder meer mede dat uitstel van de mondelinge behandeling in het algemeen niet verleend wordt. Op. 20 maart 2017 heeft de secretaris van mr. Loonstein, H.J. Oosterhagen, uitstel verzocht van de mondelinge behandeling wegens klemmende persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de gemachtigde. Bij brief van eveneens 20 maart 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het verzochte uitstel en haar verhinderdata opgegeven, waaronder 31 maart 2017. Bij brief van opnieuw 20 maart 2017 heeft de heer Oosterhagen namens mr. Loonstein “in aansluiting op de reeds door de wederpartij ingezonden verhinderdata” diens verhinderdata opgegeven, waarbij 31 maart 2017 niet genoemd wordt. Vervolgens heeft de griffie bij e-mailbericht van 23 maart 2017 om 16.00 uur aan beide gemachtigden medegedeeld dat de zitting zou worden verplaatst naar 31 maart 2017 om 14.00 uur. Daarbij neemt de griffier blijkens haar e-mailbericht in aanmerking dat deze datum door mr. Loonstein niet als verhinderdatum is opgegeven en dat mr. Janse-Velema, anders dan zij aanvankelijk had gesteld, op die dag en dat tijdstip wel beschikbaar was. Tevens wijst de griffier erop dat “gezien de vele verhinderingen en de drukke agenda van mr. Japenga” geen nader uitstel zal worden verleend. Om 17.11 uur diezelfde middag heeft de heer Oosterhagen bij e-mailbericht om verplaatsing van het tijdstip van de zitting naar 15.00 uur gevraagd; mr. Loonstein zou dan wel in Den Haag kunnen zijn, maar in verband met een zitting eerder die dag in Amsterdam niet reeds om 14.00 uur. Bij e -mailbericht van 24 maart 2017 is mr. Loonstein vervolgens teruggekomen vanop het eerder door zijn secretaris gesuggereerde tijdstip van 31 maart 2017 om 15.00 uur en heeft hij om een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling verzocht. Dit verzoek is bij faxbericht van 27 maart 2017 door de heer Oosterhagen nog eens herhaald. Bij brief van diezelfde datum heeft de griffier aan partijen medegedeeld dat de mondelinge behandeling nader is bepaald op de terechtzitting van 31 maart 2017 te 14.00 uur. Bij faxbericht van diezelfde datum heeft mr. Loonstein in reactie op die brief nogmaals om verplaatsing van de zitting naar een andere dag, althans naar 15.00 uur op 31 maart 2017 verzocht. Bij faxbericht van 30 maart 2017, verzonden om 11.30 uur, heeft mr. Loonstein nogmaals om uitstel verzocht, ditmaal mede in verband met de gezondheidstoestand van verzoekster. Later die middag heeft hij ter onderbouwing een – op 28 maart 2017 gedateerde – medische verklaring omtrent verzoekster nagezonden. In reactie op beide faxberichten heeft de griffier bij e-mailbericht van 30 maart 2017, 15.23 uur, namens de kantonrechter aan partijen doen weten dat de zitting op 31 maart 2017 om 14.00 uur zal plaatsvinden en dat over datum en tijdstip van de behandeling niet verder zal worden gecorrespondeerd. Daarop heeft mr. Loonstein bij faxbericht van 31 maart 2017 een wrakingsverzoek tegen de kantonrechter ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 24 april 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn mr. Loonstein en namens belanghebbende [vertegenwoordiger van de stichting] , vergezeld van zijn gemachtigde, mr. Janse-Velema. De kantonrechter is, zoals vooraf aangekondigd, niet verschenen.
2.2.
Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde van verzoekster aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.

3.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster is van mening dat de kantonrechter driemaal niet (gemotiveerd) heeft beslist op een namens haar gedaan uitstelverzoek, te weten het verzoek op grond van de verhindering van haar gemachtigde van 24 (27) maart 2017, het verzoek op grond van de ziekte van verzoekster van 30 maart 2017 en het (subsidiaire) verzoek om de zitting van 31 maart 2017 in plaats van om 14.00 uur om 15.00 uur te laten aanvangen. Verzoekster zal om medische redenen niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kunnen zijn en ook haar gemachtigde is verhinderd; daarmee is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. De gemachtigde van verzoekster heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek nog verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BU4482.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in de wraking. Zij verzoekt de wrakingskamer het wrakingsverzoek af te wijzen. Zij wijst erop dat de behandeling van een ontbindingsverzoek krachtens het bepaalde bij artikel 7:686a, vijfde lid, BW dient aan te vangen uiterlijk in de vierde week volgende op die waarin het verzoekschrift is ingediend. Zij stelt dat haar beslissing om voorbij te gaan aan het tweede uitstelverzoek van mr. Loonstein een processuele beslissing is, waaruit geen (vrees van) vooringenomenheid kan worden afgeleid.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat de afwijzing van een verzoek om uitstel van een zitting moet worden aangemerkt als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechtbank jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
5.4.
De onderliggende hoofdzaak betreft zoals gezegd een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b BW. Artikel 7:686a, vijfde lid, BW bepaalt dat de behandeling van een dergelijk verzoek niet later aanvangt dan in de vierde week volgende op die waarin het verzoekschrift is ingediend, in dit geval dus uiterlijk op 17 maart 2017. In artikel 2.2.4 van het procesreglement is met betrekking tot verzoeken op grond van artikel 7:686a BW bepaald dat de kantonrechter bij de vaststelling van de dag en het tijdstip van de mondelinge behandeling, uit oogpunt van een goede procesorde, voorbij kan gaan aan de opgave van een te groot aantal verhinderdata door partijen.
5.5.
Bij faxbericht van 20 maart 2017, verzonden op 21 maart 2017, heeft de advocaat van verzoekster, in aansluiting op zijn eerdere verzoek om uitstel van de behandeling van de zaak ter zitting, zijn verhinderdata opgegeven. De daarin gebezigde formule
“in aansluiting op de reeds door de wederpartij ingezonden verhinderdata”is op zijn minst voor tweeërlei uitleg vatbaar. In elk geval ligt de – naar achteraf is gebleken door de steller bedoelde – uitleg dat de door de wederpartij opgegeven verhinderdata aldaar als herhaald en ingelast moesten worden beschouwd niet zonder meer voor de hand. Dit betekent dat de kantonrechter op basis van die mededeling de nieuwe zittingsdatum op 31 maart 2017 om 14.00 uur heeft kunnen bepalen zonder daarmee enige regel van hoor of wederhoor te schenden.
5.6.
Voorts overweegt de wrakingskamer dat de taak van de kantonrechter om de goede procesorde te bewaken en de regie te voeren meebrengt dat het belang van een voortvarend verloop van een zaak moet worden afgewogen tegen het belang van een advocaat bij inwilliging van een verzoek om uitstel en het belang van zijn cliënte bij bijstand van die advocaat. Rechters hebben een grote vrijheid bij de invulling van deze taak. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de kantonrechter in dit geval bij de afweging van die belangen het belang van een voortvarend verloop van de zaak mogen laten prevaleren. Reeds vanaf het begin was het als gevolg van de vele namens verzoekster opgegeven verhinderdata onmogelijk gebleken de mondelinge behandeling te plannen binnen de wettelijk voorgeschreven termijn. De afwijzing door de kantonrechter van het tweede uitstelverzoek is dan ook geheel in lijn met artikel 2.2.4 van het procesreglement.
5.7.
Het betoog van verzoekster dat de kantonrechter de weigering om (nogmaals) uitstel te verlenen ten onrechte niet heeft gemotiveerd, kan evenmin tot het oordeel leiden dat de vrees voor vooringenomenheid van de kantonrechter gerechtvaardigd is. Een processuele beslissing als deze behoeft geen nadere motivering, maar behoeft slechts tegen de achtergrond van de omstandigheden van het geval niet onbegrijpelijk te zijn. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, is daarvan in dit geval sprake.
5.8.
De slotsom luidt dat het verzoek moet worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek om wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde, mr. H. Loonstein;
• de belanghebbende p/a haar gemachtigde, mr. J.W. Janse-Velema;
• de kantonrechter mr. A.J. Japenga.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Rabbie, mr. G.P. van Ham en mr. A.L. Frenkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Demoed-van Dongen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.