RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 5 oktober 2010 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 10-944 ingeschreven verzoek van:
[ ] B.V.,
gevestigd te [ ],
verzoekster,
advocaat mr. L.E.A. Gelderman
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het verzoek tot wraking met bijlagen van 30 september 2010;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 8 oktober 2010;
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
De behandeling van het verzoek is bepaald op 8 november 2010.
Bij brief van 8 november 2010 heeft de advocaat van verzoekster medegedeeld dat de statutaire directeur van verzoekster vanwege medische redenen buiten staat was de zitting bij te wonen en heeft verzocht een nadere datum te bepalen voor de behandeling van het verzoek. Ter zitting van 8 november 2010 is dit verzoek behandeld en toegestaan.
De behandeling van het verzoek is vervolgens bepaald op en behandeld ter openbare zitting van 19 november 2010 op welke datum de rechter is verschenen.
De behandeling ter ziting is vervolgens geschorst teneinde contact op te nemen met de advocaat van verzoekster. Die heeft telefonisch medegedeeld dat de directeur van verzoekster wederom in het ziekenhuis was opgenomen.
Na hervatting van de behandeling heeft de rechtbank beslist dat de behandeling doorgang zou vinden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is de uitspraak nader bepaald op 9 december 2010.
a) Verzoekster is gedaagde partij in een bij de rechter aanhangige zaak onder nummer [ ]. Bij vonnis van 7 april 2010 is een comparitie van partijen gelast die uiteindelijk is bepaald op 16 september 2010.
b) In verband met ziekte van de statutaire directeur van verzoekster heeft de advocaat van verzoekster aanhouding van de behandeling verzocht onder overlegging van een medische verklaring.
c) Bij e-mailbericht van 15 september 2010 heeft de griffier van de rechtbank de advocaat van verzoekster het volgende medegedeeld:”Naar aanleiding van uw faxbericht van heden (15/9) bericht ik u dat de comparitie in bovengenoemde zaak op 16 september te 15.00 uur doorgang zal vinden.”
d) De advocaat van verzoekster heeft de griffier op 16 september 2010 om 13.40 uur onder meer het volgende medegedeeld: “Op uw bericht dat de comparitie hedenmiddag te 15.00 uur doorgang zal hebben, heeft mr. [ ] mij laten weten dat hij echt niet aanwezig kan zijn. Hij lijdt aan de ziekte van Crohn, een zeer ernstige ziekte, waardoor hij fysiek en psychisch niet in staat kan worden geacht in volle helderheid beslissingen te nemen en eventuele vragen adequaat en naar behoren te beantwoorden. Indien het voorgaande nog steeds niet leidt tot aanhouding van de comparitie, verzoekt cliente de zaak na afloop van de comparitie te verijzen naar de rol voor het nemen van een Conclusie na Comparitie, opdat zijn stem bij uw rechtbank toch gehoord zal worden en hij kan reageren op wat de wederpartij ter comparitie heeft gesteld. Indien dit verzoek niet wordt toegestaan, verzoekt cliente subsidiair om pleidooi te mogen houden. Daar ikzelf onvoldoende op de hoogte ben van de feitelijke omstandigheden en de afgelopen tijd ook niet in de gelegenheid was om met cliente te overleggen wegens de ziekte van mr [ ], heeft het ook geen zin dat ik ter comparitie zou verschijnen.”
e) In het proces-verbaal van de op 16 september 2010 gehouden comparitie staat onder meer het volgende vermeld:”(…..) Op de fax van 15 september 2010 waarin een verzoek tot uitstel van de comparitie is gedaan heeft de rechtbank afwijzend beslist, hetgeen de raadsman van gedaagde per telefoon (antwoordapparaat) en per e-mail is medegedeeld. Dit emailbericht wordt aan het proces-verbaal gehecht (…..).” Na sluiting van de comparitie heeft de rechter de zaak naar de rol van 3 november 2010 verwezen voor vonnis.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1. Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.2 Verzoekster heeft geen enkele kans meer om enige reactie te geven op de door de eisende partij ter comparitie naar voren gebrachte stellingen. Dit is op zichzelf al in strijd met een goede procesorde, nu verzoeken van partijen in een civiele procedure, de procesgang betreffende en gedaan voordat de zaak voor vonnis wordt verwezen, dienen te worden gedresseerd door de rechter. Althans de rechter had de door verzoekster ingediende verzoeken dienen te behandelen en daarop gemotiveerd dienen te beslissen. De verzoeken zijn echter genegeerd. De rechter handelt in strijd met een goede procesorde en heeft de beginselen van fair play, hoor en wederhoor met voeten getreden.
2.3 De rechter heeft in het geheel niet gemotiveerd beslist op het verzoek om aanhouding wegens ernstige ziekte van haar statutaire directeur. De rechter heeft daarmee in objectieve zin ten minste de schijn gewekt dat de niet geringe kans aanwezig was dat vereiste onpartijdigheid bij hem ontbrak, althans dat de noodzakelijke onpartijdigheid niet in voldoende mate aanwezig was
2.4 Verzoekster heeft groot belang bij een onpartijdige behandeling en beslissing in deze procedure, nu de in de zaak spelende financiële belangen van dien aard zijn dat een thans in de rede liggende veroordeling van verzoekster mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, onaanvaardbare gevolgen heeft. Verzoekster zou in dat geval wel in hoger beroep gaan, echter zou toch reeds gehouden zijn aan de veroordeling te voldoen.
3. De reactie van de rechter
3.1 De rechter heeft gemotiveerd bestreden dat er sprake is van partijdigheid dan wel de schijn van partijdigheid. De rechter heeft aangevoerd dat een dag voor de comparitie een aanhoudingsverzoek is ingekomen. Zoals in het proces-verbaal van comparitie vermeldt, is dit verzoek afgewezen. Verzoekster is een rechtspersoon. Het vonnis waarbij de comparitie is gelast, bepaalt dat gedaagde nu zij rechtspersoon is vertegenwoordigd dient te zijn door een bevoegde bestuurder of een door het bestuur schriftelijk gemachtigde. Dit betekend dat bij ziekte van de statutaire directeur een andere vertegenwoordiger van gedaagde aanwezig had behoren te zijn. Dat zou slechts anders zijn als in het aanhoudingsverzoek zou zijn vermeld waarom dat niet mogelijk was. Dat was niet het geval.
3.2 Bij de beoordeling van het uitstelverzoek heeft de rechter voorshands opengelaten of het de statutaire directeur niet mogelijk was ter zitting te verschijnen omdat zijn gezondheid dat niet toeliet. De comparitie was eerder uitgesteld en in het uitstelverzoek was niet vermeld op welke termijn de statutaire directeur ter comparitie zou kunnen verschijnen. Daarom is als beslissing medegedeeld dat de zitting door zou gaan. Bij het afwijzen van het uitstelverzoek is de rechter ervan uitgegaan dat in ieder geval de advocaat van verzoekster ter zitting zou verschijnen. De rechter stond voor ogen de comparitie doorgang te laten vinden teneinde met partijen te kunnen bespreken of de ziekte van de statutaire directeur en zijn afwezigheid ter zitting voor de behandeling van de zaak gevolgen zou moeten hebben en zo ja welke dat zouden zijn. Nu de advocaat van verzoekster niet ter zitting is verschenen is dat punt onbesproken gelaten.
3.3 Pas na de zitting heeft de rechter van een medewerkster van de planningsadministratie vernomen dat bij haar een email was ingekomen waarin stond dat de statutaire directeur niet kon komen en dat zijn advocaat niet ter zitting zou verschijnen. Dit bericht is vlak voor de zitting op de planningsadministratie binnengekomen, te weten om 13.40 uur. In dat mailbericht stelde de advocaat van verzoekster dat het geen zin had ter zitting te verschijnen. Dat is naar de mening van de rechter niet zo: juist na debat tussen partijen en hun advocaten behoort te worden bezien welke gevolgen worden verbonden aan het niet ter zitting kunnen verschijnen van een persoon die (hoewel zelf geen partij) van de zaak inhoudelijk op de hoogte is.
3.4 De advocaat van verzoekster heeft er voor gekozen niet ter zitting te verschijnen en daardoor zijn cliënte de mogelijkheid ontnomen nader verweer te voeren. In de gegeven situatie was er geen reden de comparitie af te gelasten, immers beide partijen wisten dat deze doorgang zou vinden. Ook was er geen reden de advocaat van verzoekster nog een nadere gelegenheid te geven het standpunt van verzoekster naar voren te brengen, immers de gelegenheid daarvoor ter comparitie was niet benut. De rechter is van mening dat uit de gang van zaken geen vooringenomenheid blijkt, noch de schijn daartoe is gewekt.
4. De gronden van de beslissing
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet wor-den vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerecht-vaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3 De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
4.4 De rechtbank is van oordeel dat aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing is te ontlenen dat de rechter - subjectief - partijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel geen aanknopingspunt gevonden.
4.5 Het gesloten systeem van rechtsmiddelen biedt geen ruimte voor een beoordeling van de juistheid van een door de rechter genomen beslissing. Grond voor wraking bestaat alleen als deze beslissing een feit oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, althans dat daardoor de betrokken partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.6 Daarbij is het volgende van belang. Bij vonnis van 7 april 2010 is een compa-ritie van partijen bepaald op 27 mei 2010. Deze comparitie heeft geen doorgang ge-vonden vanwege een verzoek om uitstel van de eisende partij. Vervolgens is de com-paritie bepaald op 16 september 2010 om 15.00 uur. Bij brief van 14 september 2010 heeft de raadsman van verzoeker vanwege medische redenen aanhouding van de be-handeling verzocht. Daarop heeft de griffier van de rechtbank de advocaat van ver-zoekster medegedeeld dat de comparitie doorgang zou vinden. Vervolgens heeft ver-zoekster het verzoek, zoals onder 1.d van de feiten omschreven, bij de rechtbank in-gediend. Op dat vóór aanvang van de behandeling ingekomen en nader gemotiveerde verzoek om uitstel is geen beslissing genomen.
4.7 Naar het oordeel van de rechtbank moet, nu het eerste aanhoudingsverzoek on-gemotiveerd is afgewezen en op het tweede nader gemotiveerde verzoek in het ge-heel niet is beslist, in onderlinge samenhang en verband bezien, de bij verzoeker ge-rezen vrees dat niet zonder onpartijdigheid – los van de werkelijke intenties van de rechter – naar zijn zaak wordt gekeken, objectief gezien gerechtvaardigd worden geacht. Weliswaar behoort een advocaat te weten dat het debat over een verzoek om aanhouding op de zitting plaatsvindt echter in dit geval, waarin klemmende (medi-sche) redenen worden aangevoerd, had het in de rede gelegen de (impliciete) afwij-zing van het verzoek te motiveren. Dat het nieuwe verzoek kort voor de zitting is verzonden doet hieraan niet af, nu dit is ingekomen op 13.40 uur en de comparitie was bepaald op 15.00 uur. Op deze gronden dient het wrakingsverzoek naar het oor-deel van de rechtbank gegrond dient te worden verklaard.
4.8 Het voorgaande leidt ertoe dat de overige aangevoerde gronden geen nadere bespreking behoeven.
5. Beslist wordt daarom als volgt.
- wijst het verzoek tot wraking toe;
- bepaalt dat een andere rechter wordt belast met de behandeling van de zaak met rolnummer [ ].
Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter, en mrs. J. Westhoff en M.H. van der Veen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.