ECLI:NL:RBDHA:2017:5114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
NL17.1958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublin-overdracht van Nigeriaanse vreemdeling met risico op refoulement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat hij risico loopt op (indirect) refoulement naar Nigeria, waar hij te vrezen heeft voor de Black-Axe beweging, die zijn familie in Nigeria heeft vermoord en hem zelf heeft mishandeld.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de goede werking van het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvang in Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser overgelegde krantenartikelen over de Black-Axe beweging niet relevant zijn voor de beoordeling van de asielprocedure in Italië. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bijzondere omstandigheden van eiser niet maken dat de overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.1958

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer]

(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Oronsaye. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1983 en bezit de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft op 7 maart 2017 een asielverzoek ingediend. Verweerder heeft het asielverzoek van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag.
2. Verweerder heeft op 27 maart 2017 de Italiaanse autoriteiten verzocht eiser over te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening). De Italiaanse autoriteiten hebben hiermee op 11 april 2017 ingestemd.
3. Eiser betoogt dat in zijn situatie niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat hij risico loopt op (indirect) refoulement. Eiser betoogt ook dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, nu overdracht aan Italië in zijn situatie van een onevenredige hardheid getuigt. Daartoe voert hij aan dat hij te vrezen heeft voor de Black‑Axe beweging, die in Italië zeer actief is. Hij is een aantoonbaar potentieel slachtoffer, nu zijn familie door de Black-Axe beweging in Nigeria is vermoord en hijzelf door hen is mishandeld. Uit de door hem overgelegde krantenartikelen blijkt dat de Italiaanse autoriteiten wel tegen de Black‑Axe beweging in Italië optreden, maar dat dit onvoldoende is, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, lid 1, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder bepaald dat hij in ieder geval van de in artikel 17 van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid gebruik maakt in de volgende situaties:
- er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt; of
- bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om deze bevoegdheid toe te passen, toetst de rechtbank de beslissing van verweerder om deze bevoegdheid wel of niet toe te passen terughoudend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1666).
4.2
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Italië sprake is van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Voor zover eiser heeft gewezen op de door hem overgelegde krantenartikelen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze artikelen gaan over Black-Axe, maar niets te maken hebben met de asielprocedure en de opvang in Italië. De rechtbank verwijst in dit verband verder naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) en van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73), waaruit volgt dat ten aanzien van Italië in het algemeen nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.4
In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank voorts geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bijzondere, individuele omstandigheden van eiser niet maken dat de overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet volgt dat hij een reëel risico zal lopen op onmenselijke en vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. Niet is gebleken dat hij in het verleden in Italië slachtoffer is geworden van een dergelijke behandeling. Gelet op het interstatelijke vertrouwensbeginsel heeft verweerder zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij, indien hij in Italië onverhoopt toch een risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest, hij zich bij deze problemen in Italië wendt tot de daartoe aangewezen Italiaanse (hogere) autoriteiten dan wel geëigende instanties. Van eiser had mogen worden verwacht dat hij in geval van problemen met de Black-Axe beweging aangifte had gedaan, dan wel de politie in kennis had gesteld van het gegeven dat hij een lid van de genoemde beweging had herkend. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat tot op heden niet is gebleken dat de autoriteiten van Italië eiser niet hebben kunnen of willen helpen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.