ECLI:NL:RBDHA:2017:5112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van een Syrische asielzoeker aan Italië onder de Dublinverordening met betrekking tot gezinsleven en minderjarigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 30 november 2016 een asielverzoek ingediend, maar verweerder heeft dit verzoek niet in behandeling genomen, omdat Italië als verantwoordelijke lidstaat werd aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten op 19 januari 2017 door verweerder zijn verzocht om eiser over te nemen, maar dat zij hier niet tijdig op hebben gereageerd. Dit werd gelijkgesteld aan het aanvaarden van het overnameverzoek. Eiser betoogde dat zijn minderjarige echtgenote ten onrechte niet als gezinslid was erkend door verweerder, ondanks dat hij bewijs had overgelegd van hun huwelijk en de zwangerschap van zijn echtgenote. Hij stelde dat de weigering om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen in strijd was met de eerbiediging van het familie- en gezinsleven.

De rechtbank overwoog dat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag en dat de beslissing van verweerder om geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening terughoudend moest worden getoetst. De rechtbank concludeerde dat de minderjarigheid van de echtgenote van eiser en de omstandigheden rondom hun huwelijk, dat in Nederland niet werd erkend, voldoende reden vormden voor verweerder om de asielaanvraag niet onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/8930

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [vreemdelingennummer] ,

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, die waarnam voor de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting M. Alyasiri als tolk aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en stelt de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 30 november 2016 een asielverzoek ingediend. Verweerder heeft het asielverzoek van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag.
2. Verweerder heeft op 19 januari 2017 de Italiaanse autoriteiten verzocht eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening). De Italiaanse autoriteiten hebben hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het overnameverzoek.
3. Eiser betoogt dat verweerder [persoon] ten onrechte niet als zijn echtgenote heeft aangemerkt. Hij heeft een huwelijksakte en het familieboekje van hun in Syrië en naar Syrisch recht gesloten huwelijk overgelegd. Voorts heeft hij met de zwangerschapsverklaring aangetoond dat zij zwanger zijn van hun eerste kind. Door geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening handelt verweerder in strijd met de preambule onder 14, 15 en 16 van de Dublinverordening, waarin is bepaald dat bij de toepassing van de Dublinverordening de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop dient te staan. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij, zijn echtgenote en hun nog ongeboren kind geen gezinsleden zijn in de zin van artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Verweerder heeft het huwelijk ten onrechte niet erkend op grond van de minderjarigheid van zijn echtgenote. Van een gedwongen huwelijk is geen sprake. De meerderjarigheid van de echtgenote wordt in de Dublinverordening niet als voorwaarde gesteld om als gezinslid te worden aangemerkt. Afgezien van het huwelijk hebben eiser en zijn echtgenote ook een gezinsleven met elkaar, doordat zij een duurzame relatie hebben en samen een kind krijgen. Eiser is de verwekker en, naar Syrisch recht, de juridische vader van het kind. Hij heeft het recht om gezins- en familieleven met zijn kind aan te gaan, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Niet in geschil is dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Alleen in geschil is of verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
4.2
Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om deze bevoegdheid toe te passen, toetst de rechtbank de beslissing van verweerder om deze bevoegdheid wel of niet toe te passen terughoudend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1666).
4.3
Gelet op de minderjarigheid van de gestelde partner van eiser is zij – anders dan eiser – niet geclaimd bij de Italiaanse autoriteiten in het kader van de Dublinverordening, maar in plaats daarvan toegelaten tot de Nederlandse asielprocedure en onder toezicht gesteld van Nidos. Het huwelijk naar Syrisch recht, gesloten op het moment dat de gestelde partner 14 jaar oud was, wordt om dezelfde reden in Nederland niet erkend. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verwezen naar de Wet tegengaan huwelijksdwang en te kennen gegeven dat hij de verantwoordelijkheid draagt de betrokken minderjarige in bescherming te nemen. Verweerder heeft in de gegeven omstandigheden van eiser geen aanleiding gezien om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wens van eiser om bij zijn gestelde partner in Nederland te verblijven en de geboorte van zijn gestelde kind mee te maken, geen bijzondere omstandigheid oplevert die maakt dat de overdracht van eiser aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt.
5. Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.