ECLI:NL:RBDHA:2017:4883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
C/09/529720 FT RK 17/627/ FT RK 17/628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WSNP-verzoek wegens ontbrekende verklaring van college van burgemeester en wethouders

Op 9 mei 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) door twee verzoekers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers op 29 maart 2017 een verzoekschrift hebben ingediend, maar dat de benodigde verklaring, zoals vereist onder artikel 285 lid 1, aanhef en onder f van de Faillissementswet, niet was afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda. De rechtbank oordeelt dat de schuldhulpverleningsinstantie Westerbeek C.O.D. B.V. niet kan worden aangemerkt als een bevoegde instelling volgens de Wet op het consumentenkrediet (WCK). De rechtbank benadrukt dat het niet aan haar is om de kring van bevoegde instellingen uit te breiden, en dat de wetgever deze bevoegdheid heeft gedelegeerd aan de regering. De rechtbank concludeert dat de verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat de wettelijke vereisten voor een WSNP-verzoek niet zijn nageleefd. De rechtbank wijst erop dat de gemeente onvoldoende betrokkenheid heeft getoond bij de individuele schuldhulpverlening en dat de kwaliteit van de schuldhulpverlening niet kan worden gegarandeerd zonder de juiste mandaatstructuren. De rechtbank besluit dat zonder de vereiste verklaring van het college van burgemeester en wethouders, het verzoek niet in behandeling kan worden genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – meervoudige kamer
rekestnummer: C/09/529720 / FT RK 17/627 / FT RK 17/628
Vonnis van 9 mei 2017 (bij vervroeging)
in de zaak van

[verzoeker],

en
[verzoekster],
wonende [adres],
[postcode en woonplaats],
verzoekers.
Verzoekers hebben op 29 maart 2017 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brief met bijlagen van 1 mei 2017 van mr. F.J. Dullens, afdelingshoofd Inkomen van de gemeente Gouda.
Verzoekers zijn gehoord ter terechtzitting van 2 mei 2017. Daarbij waren tevens aanwezig mevrouw mr. W. Klein-Thijssen en de heer J. Arron namens de gemeente Gouda en mevrouw Shabari van Westerbeek C.O.D. B.V.

De beoordeling

1. De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
2. Bij de stukken bevindt zich een zogenoemde “Verklaring ex art. 285 lid 1 f Fw. in gemeenschap van goederen” waarin het volgende wordt vermeld:
Hierbij verklaart M. Verlaan, Schuldhulpverlener, werkzaam voor Westerbeek COD BV, te Arnhem, dat er geen reële mogelijkheden zijn dat de verzoeker, geboren [geboortedatum]1960 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats] en verzoeker 2, geboren [geboortedatum]1961 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], tot een buitengerechtelijke schuldregeling komt met zijn / haar crediteuren.”
Deze verklaring is niet ondertekend door M. Verlaan. Daarop is wel een stempel gezet van “Directie Maatschappelijke Ontwikkeling Afdeling Inkomen” van de gemeente Gouda, voorzien van een paraaf.
3. Voorts bevindt zich bij de stukken een “Rapportage schuldbemiddelaar betreffende het minnelijk traject” waarin onder meer het volgende staat vermeld:

Namens de schuldbemiddelingsinstantie Westerbeek COD BV die voldoet aan de vereisten van artikel 48 lid 1 onder C van de Wet op het Consumentenkrediet, verklaart de behandelend medewerker, te weten mevrouw M. Verlaan hierbij dat het minnelijk traject van de verzoekers als volgt is verlopen: (...)”.
4. Artikel 285 lid 1, aanhef en sub f van de Faillissementswet (Fw) luidt als volgt:
In het verzoekschrift of in een daarbij te voegen bijlage worden opgenomen: (...) een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt, afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet financiële dienstverlening of aan krachtens artikel 48, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op het consumentenkrediet aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan;(...).
De hier bedoelde verklaring kan ook worden afgegeven door personen of instellingen als bedoeld in artikel 48 ld 1 onder c WCK (Hoge Raad 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010: BN8056). Zonder een verklaring dat de schuldenaar tevergeefs pogingen heeft ondernomen om met zijn schuldeisers tot een minnelijk vergelijk te komen kan de wettelijke schuldsanerings-regeling niet van toepassing worden verklaard.
5. Artikel 288 lid 2, aanhef en onder b Fw bepaalt dat een WSNP-verzoek moet worden afgewezen indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet (WCK). De wetgever heeft met deze verwijzing naar artikel 48 lid 1 WCK oog gehad op personen en instellingen genoemd in artikel 48 lid 1, aanhef en onder b, c en d WCK dus niet op de onder a in artikel 48 lid 1 WCK bedoelde bemiddelaars die hun diensten om niet verrichten (Hoge Raad 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010: BN8060).
6. De in artikel 285 lid 1, aanhef en onder f Fw bedoelde verklaring is een instrument om er voor te zorgen dat eerst een buitenwettelijke oplossing wordt beproefd. Van belang is dat deze verklaring een betrouwbaar kompas is voor de rechter bij de vaststelling van de vraag of in voldoende mate een minnelijke regeling is beproefd. Achter de in artikel 288 lid 2, aanhef en sub b Fw gestelde eis van uitvoering van de minnelijke schuldregeling door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 WCK steekt het oogmerk om de kwaliteit van en daarmee ook het vertrouwen in de buitengerechtelijke schuldenregeling te verhogen, zodat ook daadwerkelijk bereikt wordt dat in (veel) grotere mate schuldproblematiek in dat stadium en niet pas in het wettelijke traject tot oplossing wordt gebracht (zie conclusie Advocaat-Generaal mr. J.B.M.M. Wuisman bij Hoge Raad 5 november 2010, ECLI: NL: HR:2010: BN8060). De verwijzing naar de in artikel 48 lid 1 WCK genoemde personen stoelt kennelijk op de gedachte dat die personen op het vlak van het treffen van schuldregelingen over zodanige capaciteiten beschikken dat zij in staat zullen zijn de rechter adequaat voor te lichten over de afwezigheid van reële mogelijkheden om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen of de bij de schuldenaar aanwezige aflossingsmogelijkheden.
7. De in artikel 285 lid 1, aanhef en onder f Fw bedoelde verklaring is afgegeven door
“M. Verlaan, Schuldhulpverlener, werkzaam voor Westerbeek COD BV” en is voorzien van een stempel van de gemeente Gouda met een paraaf (zie hiervoor onder 2).
8. In deze zaak is de verklaring zoals bedoeld in artikel 285 lid 1, aanhef en onder f Fw niet afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda. Het enkel plaatsen van een stempel voorzien van een paraaf kan niet als zodanig worden aangemerkt. Evenmin is de hier bedoelde verklaring afgegeven door een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet financiële dienstverlening of door een krachtens artikel 48 eerste lid onderdeel d WCK aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon, dan wel door een categorie daarvan, aan wie het college deze bevoegdheid heeft gemandateerd. Tot slot is deze verklaring – anders dan de verklaring onder 3 door haar inhoud doet vermoeden – niet afgegeven door een persoon of instantie als bedoeld in artikel 48 eerste lid onderdeel c WCK. Niet is gebleken dat Westerbeek C.O.D. B.V. of mevrouw M. Verlaan kan worden aangemerkt als een zodanige persoon of instelling.
9. Voor zover verzoekers bedoelen te betogen dat de verklaring van M. Verlaan als werknemer van Westerbeek C.O.D. B.V. op één lijn is te plaatsen met een verklaring van het college van burgemeester en wethouders als ware dit een verklaring van het college, dan volgt de rechtbank hen hier niet in. Dit reeds omdat er van moet worden uitgegaan dat de wetgever voor een deugdelijke minnelijke schuldregeling en een adequate voorlichting over de afwezigheid van reële mogelijkheden om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, de (minimum)eis heeft gesteld dat die regeling wordt uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 onder b, c of d WCK. M. Verlaan of Westerbeek C.O.D. B.V. behoort niet tot die kring van personen of instellingen. Het is niet aan de rechtbank om die kring van personen of instellingen uit te breiden. Indien dit zou worden gedaan, zou dit er op neerkomen dat de rechtbank de in artikel 48 lid 1 onder d en artikel 48 lid 2 WCK gegeven regelgevende bevoegdheid gaat uitoefenen, terwijl deze bevoegdheid uitsluitend aan de regering toekomt (Hoge Raad 10 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6758). Bovendien kan van de rechter niet worden gevergd dat deze in elk concreet geval waarin de voorafgaande schuldbemiddeling is verricht door een persoon of instantie die niet valt onder artikel 48 lid 1 onder b, c of d, onderzoekt of die bemiddeling van voldoende kwaliteit is geweest (zie de hiervoor vermelde arresten d.d. 5 november 2010 van de Hoge Raad en van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 februari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:397).
10. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat een (correcte) verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1, aanhef en onder f, Fw ontbreekt. Dit maakt dat het verzoek niet aan de wettelijke vereisten voldoet en derhalve niet in behandeling kan worden genomen. Verzoekers zijn niet-ontvankelijk in hun verzoek.
11. Ten overvloede voegt de rechtbank hier aan toe dat ook niet is gebleken dat de bemoeienis van de gemeente met de buitengerechtelijke schuldregelingstraject zodanig is geweest dat dit gelijk is te stellen aan een door de gemeente zelf uitgevoerde buitengerechtelijke schuldregeling. Na aanmelding stelt de gemeente vast of iemand in aanmerking komt voor schuldhulpverlening waarna zij, als opdrachtgever, Westerbeek C.O.D. B.V. inschakelt voor de uitvoering van de buitengerechtelijke schuldregeling. Westerbeek C.O.D. B.V. verzorgt een intake en stelt een plan van aanpak op. Het plan van aanpak wordt door de gemeente gecontroleerd. Hierna wordt een vervolgfase ingezet, veelal de stabilisatiefase, gevolgd door een fase van minnelijke schuldenregeling. Westerbeek C.O.D. B.V. rapporteert over iedere fase en het college van burgemeester en wethouders controleert de rapportages. Echter, niet duidelijk is geworden aan de hand waarvan de rapportages concreet worden gecontroleerd. Evenmin is gebleken dat de gemeente inhoudelijke instructies of richtlijnen heeft verstrekt die bij de uitvoering van een buitengerechtelijke schuldregeling door Westerbeek C.O.D. B.V. in acht moeten worden genomen. De beschrijving die Westerbeek C.O.D. B.V. zelf van de afspraken met de gemeente Gouda heeft gemaakt is daar niet mee gelijk te stellen. Nu de mogelijkheid van mandaat door de wetgever in artikel 285, eerste lid onder f Fw is beperkt, kan de uitvoering niet ‘simpelweg’ met een privaatrechtelijke constructie alsnog aan een private partij worden overgelaten. Dat klemt te meer nu in artikel 48 lid 1 onder b WCK wel de gemeente zelf wordt genoemd, maar verder enkel gemeentelijke kredietbanken en door gemeenten gehouden instellingen. Die laatste twee categorieën blijven, ook als het gaat om organisatorische en bestuurlijke aspecten, nauw gelieerd aan de gemeentes die ze oprichtten of houden: kredietbanken op grond van artikel 4.36 e.v. van de Wet op het financieel toezicht, de andere door het ‘gehouden worden door’. Partijen die op organisatorisch en bestuurlijk vlak niet een dergelijke band met een gemeente hebben, komen in die b-categorie niet voor. Het minnelijk traject moet dan ook op een dusdanige wijze worden uitgevoerd dat het kan gelden als door de gemeente zelf te zijn uitgevoerd. Ter terechtzitting is gebleken dat niet per verzoek een inhoudelijke controle plaatsvindt op de verrichte werkzaamheden. Door het voldoen aan een vereiste als het NVVK-lidmaatschap door Westerbeek C.O.D. B.V. gaat de gemeente er van uit dat de minnelijke schuldregeling voldoende deugdelijk wordt/is uitgevoerd, doch dit wordt verder niet – van geval tot geval – bezien. Gezien de hiervoor onder 2 en 3 vermelde verklaringen merkt de gemeente zichzelf ook niet aan als uitvoerder van de buitengerechtelijke schuldregeling, althans neemt zij niet de volle verantwoordelijkheid op zich voor (een correcte uitvoering van) het minnelijk schuldregelings-traject. Daar waar dit anders is, ligt het op de weg van het college van burgemeester en wethouders om deze verklaringen zelf af te geven. Zonder dat is geen sprake van een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling is uitgevoerd door een instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 onder b WCK.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek.
Gewezen door mr. R. Cats, mr. W.J. Don en mr. G.H.M. Smelt, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2017 in tegenwoordigheid van M. Ochalhi, griffier.