Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Met ingang van 17 maart 1995 is eiseres in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij partner [naam], welke vergunning laatstelijk is verlengd tot 25 juli 2015. Op 21 juli 2015 heeft eiseres een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij echtgenoot [naam]’ in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘niet-tijdelijk humanitair’ ingediend. Op 1 juli 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en is eveneens de aan eiseres verleende verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot met terugwerkende kracht per 19 augustus 2011 ingetrokken.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiseres niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste. Er is geen inburgeringsdiploma overgelegd. Er zijn geen bijzondere individuele omstandigheden aangetoond op grond waarvan een ontheffing van het inburgeringsvereiste dient te worden verleend. Ook is geen verklaring ‘niet leerbaar’ overgelegd. De aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel is afgewezen op grond van artikel 3.80a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De ontheffing van de inburgering van de gemeente Bergen op Zoom werkt niet door in het vreemdelingenrecht.
Ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning bij partner heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat niet in geschil is dat eiseres gescheiden is van [naam] en dat zij sinds 19 augustus 2011 niet meer met hem samenwoont. Er is geen sprake van een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Weliswaar is er sprake van inmenging in het familie- of gezinsleven met de kinderen en kleinkinderen, maar deze inmenging is gerechtvaardigd, aldus verweerder.
Ten aanzien van de aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning
3. In geschil is of verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen door het inburgeringsvereiste aan eiseres tegen te werpen. Niet in geschil is dat eiseres het inburgeringsexamen (nog) niet met goed gevolg heeft afgelegd en dat zij niet in het bezit is van een verklaring ‘niet leerbaar’.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat de gemeente ontheffing heeft verleend van de inburgeringsverplichting en dat daardoor bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen is ontstaan dat aan deze verplichting is voldaan. Verweerder had haar hierdoor eveneens vrijstelling moeten verlenen.
5. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De gemeente en de IND zijn twee afzonderlijke bestuursorganen, die elk een afzonderlijk toetsingskader hanteren. Beiden hebben te maken met andere belangen. Alleen hierom al dient verweerder zich een zelfstandig oordeel te vormen over de vraag of eiseres heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste dan wel of vrijstelling van deze verplichting moet worden gegeven.
Daarnaast is van belang dat volgens artikel 2.8a, eerste lid, van het Besluit inburgering ontheffing alleen op aanvraag wordt verleend door de Minister. Gesteld noch gebleken is dat eiseres een dergelijke aanvraag heeft gedaan. De brieven van de gemeente Bergen op Zoom zijn niet aan te merken als een oordeel van de minister, zodat eiseres daaraan niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij ook voor wat betreft het vreemdelingrechtelijke toetsingskader van de inburgeringsplicht is ontheven.
6. De ter zitting uitgesproken verwachting dat eiseres vanwege haar analfabetisme het inburgeringsexamen niet zal kunnen halen, maakt het voorgaande niet anders. Het feit dat eiseres analfabete is, is niet met objectieve (medische) stukken onderbouwd en ook anderszins niet aannemelijk gemaakt, terwijl de stelling dat zij het examen nooit zal halen een toekomstige onzekere gebeurtenis is. Van belang hierbij is dat eiseres inmiddels al wel onderdelen van het examen heeft gehaald, zodat vooralsnog niet valt in te zien dat zij de overige onderdelen niet zal kunnen halen. Hierbij neemt de rechtbank verder nog in aanmerking dat eiseres al zeer lange tijd in Nederland woonachtig is, zodat kennis van de Nederlandse samenleving en taal aanwezig geacht kunnen worden.
7. Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder haar vrijstelling van de inburgeringsverplichting had moeten verlenen op grond van haar bijzondere individuele omstandigheden. In dit verband heeft eiseres gewezen op haar langdurige (rechtmatige) verblijf in Nederland, het feit dat haar kinderen in Nederland zijn opgegroeid en inmiddels de Nederlandse nationaliteit hebben. Eiseres is belangrijk voor haar kinderen en doet veel voor haar kleinkinderen. De kinderen van eiseres ondersteunen haar op financieel en praktisch niveau na de scheiding van haar ex-echtgenoot. De scheiding is op een nare manier verlopen en haar ex-echtgenoot en zijn familie hebben eiseres nadien bedreigd. Verder heeft eiseres haar medische omstandigheden benoemd, het feit dat zij analfabete is en het feit dat zij de Marokkaanse cultuur is ontgroeid en nog slechts haar moeder als familie in Marokko heeft wonen. Tenslotte heeft eiseres in dit verband genoemd dat zij vele inspanningen heeft verricht om de inburgeringsexamens te halen. Verweerder heeft nagelaten deze omstandigheden in onderlinge samenhang te beoordelen, aldus eiseres.
8. Gelet op de aan verweerder toekomende beoordelingsvrijheid heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de hierboven genoemde omstandigheden geen dusdanig bijzondere individuele omstandigheden aanwezig hoeven achten om eiseres vrijstelling van het inburgeringsvereiste te verlenen. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt kunnen stellen dat de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden niet met objectieve stukken zijn onderbouwd. Weliswaar heeft eiseres lange tijd in Nederland verbleven, maar verweerder heeft er terecht op gewezen dat zij de eerste dertig jaar van haar leven in Marokko heeft gewoond en daar ook nog (in elk geval) haar moeder heeft wonen, waardoor aangenomen moet worden dat zij zich in Marokko zal kunnen handhaven. Eiseres spreekt de taal nog en heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de cultuur en de samenleving is ontwend. Dat door het lange verblijf in Nederland een sociaal leven is opgebouwd is normaal te achten, en kan in dit kader niet gelden als een bijzondere omstandigheid. De zorg die eiseres behoeft is ook in Marokko aanwezig. Eiseres kan deze hulp desnoods inkopen. De kinderen van eiseres kunnen haar zo nodig vanuit Nederland financieel ondersteunen. Niet is onderbouwd waarom eiseres op grond van haar medische toestand blijvend op Nederland is aangewezen. Uit de overgelegde medische stukken kan dit niet volgen. Dat eiseres zich niet bewust was van haar rechten en plichten in het kader van haar vergunning en zij na de scheiding een moeilijke tijd heeft doorgemaakt en te maken kreeg met schulden, zijn ten slotte evenmin als bijzondere individuele omstandigheden aan te merken, terwijl deze omstandigheden daarnaast binnen de eigen risico- en invloedssfeer van eiseres gelegen zijn.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht het inburgeringsvereiste aan eiseres tegengeworpen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning
10. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres en haar ex-echtgenoot zijn gescheiden. Evenmin is in geschil dat er sprake is van familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en haar kinderen.
11. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er sprake is van familie- en gezinsleven met haar kinderen en met haar kleinkinderen. Eiseres speelt een grote rol in het leven van haar kinderen en kleinkinderen en wil voortgezet verblijf in Nederland om bij haar kinderen te verblijven. Eiseres is afhankelijk van (de zorg) van haar kinderen. Bovendien is er nog een bij eiseres inwonende zoon. De eis voor een meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid kan in dit geval niet worden gesteld. Hiertoe wijst eiseres op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 25 juli 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2630). Voor het overige heeft eiseres in dit verband gewezen op de omstandigheden zoals hiervoor onder 7 weergegeven. 12. Aan de orde is de vraag of artikel 8 van het EVRM zich verzet tegen de uitzetting van eiseres. Bij de te verrichten beoordeling in dit kader dient volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een “fair balance” te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van de betrokkenen en anderzijds het belang van de staat. Bij deze afweging komt aan de staat een zekere beoordelingsruimte toe. De rechter dient deze beoordeling door verweerder enigszins terughoudend te toetsen.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder binnen de hem toekomende beoordelingsvrijheid tot de conclusie kon komen dat de belangen van eiseres niet opwegen tegen het belang van de staat. Daarbij zijn alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling betrokken. Zo heeft verweerder meegewogen dat eiseres langdurig rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en dat de kinderen van eiseres de Nederlandse nationaliteit hebben en allen meerderjarig zijn. Verweerder heeft zich evenwel terecht op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat er sprake is van een meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar kinderen. Ten aanzien van het beroep op de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 juli 2012 gelet op de in huis wonende meerderjarige zoon van eiseres, wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1610) waarbij deze uitspraak is vernietigd. Eiseres heeft daarnaast niet onderbouwd waarom er sprake is van een bijzondere afhankelijkheid van haar zoon. Dat er sprake is van een sterke band tussen eiseres en haar (klein)kinderen maakt evenwel niet dat er reeds op grond daarvan sprake is van een zodanige afhankelijkheid dat zij zonder elkaar niet in staat zijn zelfstandig te functioneren. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een objectieve dan wel subjectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Eiseres heeft gedurende dertig jaar in Marokko gewoond, zij spreekt de taal nog en is het land niet ontwend. Tenslotte wordt meegewogen dat eiseres een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand ontvangt. Van een ongerechtvaardigde inmenging in een te eerbiedigen gezinsleven is dan ook geen sprake. De enkele omstandigheid dat eiseres langdurig rechtmatig verblijf in NL heeft gehad, maakt niet dat zij reeds om die reden voor voortgezet verblijf in aanmerking komt. Dit is immers slechts één van de door verweerder bij de belangenafweging betrokken belangen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder de belangen – enigszins terughoudend toetsend – op onjuiste wijze heeft getoetst. Hoewel de rechtbank begrijpt dat er sprake is van een hecht gezin door de problemen die zij gezamenlijk hebben doorgemaakt, is dit niet voldoende om aan de strenge criteria van artikel 8 van het EVRM te voldoen.
14. Ook ten aanzien van het privéleven is verweerder binnen de hem toekomende beoordelingsvrijheid tot de conclusie kunnen komen dat de belangen van de staat prevaleren. Daarbij is terecht het standpunt ingenomen dat de banden van eiseres met Nederland niet de gebruikelijke banden overstijgen. Eiseres heeft op dit moment geen werk. Daarnaast heeft zij een substantieel deel van haar leven in Marokko gewoond en is zij meerderjarig zodat zij kan worden geacht zich te handhaven in Marokko.
15. De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gezins- en privéleven niet buiten Nederland uitgeoefend kan worden. Het beroep is ook in zoverre ongegrond.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.