ECLI:NL:RBDHA:2017:3972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
AW 14/22828, 14/18489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van uitstel van vertrek op grond van medische noodsituatie bij vreemdelingenkinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Armeens kind, tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres stelde dat haar gezondheidstoestand reizen naar haar land van herkomst niet toestaat, en voerde aan dat de criteria die het Bureau Medische Advisering (BMA) hanteert voor het vaststellen van een medische noodsituatie niet zonder meer toepasbaar zijn op kinderen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd dat het BMA-advies inzichtelijk en concludent was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank oordeelde dat eiseres nog belang had bij de beoordeling van haar beroep, ondanks het verleende uitstel van vertrek, omdat zij in een gunstiger positie kan geraken. De rechtbank concludeerde dat de criteria voor medische noodsituaties bij kinderen niet alleen gebaseerd moeten zijn op suïcidaliteit, psychose en gedwongen opname, maar dat ook andere factoren, zoals toxische stress, in overweging moeten worden genomen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet van de juistheid van het BMA-advies kon uitgaan, omdat het advies niet voldoende rekening hield met de specifieke situatie van kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/22828 (beroep)
AWB 14/18489 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 4 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Armeense nationaliteit,
eiseres, verzoekster
hierna te noemen eiseres,
(gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigden: mr. J.M. Sidler en mr. W.A. Kleingeld, beiden werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten tot verweerder op het bezwaarschrift heeft beslist.
Bij besluit van 3 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht het petitum op te vatten als dat nu wordt verzocht verweerder te verbieden haar uit te (doen) zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J.M. Sidler.
Op 29 juli 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op onder meer de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2422).
Bij brief van 13 augustus 2015 heeft verweerder bericht aanleiding te zien om een nieuw medisch advies te vragen aan het Bureau Medische Advisering van de IND (hierna: het BMA).
Op 18 oktober 2016 heeft verweerder bericht dat hij bij besluit van 17 augustus 2016 aan eiseres uitstel van vertrek heeft verleend met ingang van 17 augustus 2016. Bij brief van 20 oktober 2016 heeft eiseres daarop gereageerd.
Bij brief van 6 februari 2017 heeft verweerder het advies van het BMA van 27 januari 2017 in het geding gebracht. Bij brief van 14 februari 2017 heeft eiseres daarop gereageerd.
Op 15 februari 2017 heeft het nadere onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. W.A. Kleingeld.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw vanwege een chronisch posttraumatische stressstoornis en gesteld dat haar gezondheidstoestand reizen naar haar land van herkomst niet toestaat. Op 7 april 2014 en 29 september 2014 heeft het het BMA aan verweerder adviezen uitgebracht over de medische situatie van eiseres. Daarin heeft het BMA geconcludeerd dat vanwege het ontbreken van psychotische klachten in het verleden, een klinische psychiatrische opname dan wel BOPZ-maatregel en/of een gedocumenteerde suïcidepoging, naar alle waarschijnlijkheid bij het achterwege blijven van de huidige behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn zal optreden.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd dat eiseres niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 Vw. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de adviezen van het BMA blijkt dat eiseres in staat is om te reizen met gangbare vervoersmiddelen, en dat bij het uitblijven van de medische behandeling bij terugkeer naar het land van herkomst naar alle waarschijnlijkheid geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten is.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels bij besluit van 17 augustus 2016 met ingang van die datum aan eiseres uitstel van vertrek heeft verleend tot 17 februari 2017. Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot verlenging van dat uitstel van vertrek omdat haar opname en (gezins)behandeling bij Centrum ’45, op grond waarvan verweerder haar het uitstel van vertrek heeft verleend, na 17 februari 2017 nog zal voortduren. Gelet daarop ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiseres thans nog belang heeft bij de beoordeling van haar beroep.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, ondanks het bij besluit van 17 augustus 2016 aan haar verleende uitstel van vertrek, nog belang heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het besluit van 3 oktober 2014, nu zij met het door haar ingestelde beroep in een gunstiger positie kan geraken. Artikel 3.46, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 koppelt aan het ten minste een jaar hebben bestaan van uitzettingsbeletselen als bedoeld in artikel 64 Vw immers het niet tegenwerpen van een aantal vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:781).
4. Eiseres voert aan dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de BMA-adviezen van 7 april 2014 en 29 september 2014. Zij wijst daartoe op de door haar overgelegde brief van Stichting Centrum ’45 van 24 juli 2014, opgesteld door vijf kinderpsychiaters en -psychologen. Uit die brief blijkt dat suïcidaliteit, psychose en/of (gedwongen) opname in het verleden, criteria zijn voor de beoordeling of een medische noodsituatie zal ontstaan bij het uitblijven van behandeling, die niet zonder meer op kinderen toepasbaar zijn.
4.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794) strekt, indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise over legt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of verweerder er ingevolge artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van heeft vergewist dat dit BMA-advies naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
4.2
In de brief van Stichting Centrum '45 van 24 juli 2014 vermelden de opstellers onder meer het volgende:
De door BMA gehanteerde criteria voor een medisch-psychiatrische noodsituatie die worden toegepast bij volwassenen, zijn niet zonder meer toepasbaar bij kinderen. Psychiatrische problematiek uit zich bij jonge kinderen anders dan bij volwassenen; pas in de adolescentie gaat psychopathologie meer lijken op dat van volwassenen. De prevalentie van suïcide, suïcidaliteit, psychosen en (gedwongen) opnames is minder bij kinderen en geeft daarmee ten onrechte de suggestie dat er minder vaak sprake is van een medisch-psychiatrische noodsituatie. […]. Het BMA gaat met het toepassen van parameters die gelden voor volwassenen op kinderen, voorbij aan andere factoren die ernstige schade voor de psychische en lichamelijke ontwikkeling van kinderen voor zowel de korte als de lange termijn met zich mee brengen. Sterke, frequente en voortdurende tegenslag bij jonge kinderen, zonder adequate steun van de volwassene vormt een ernstig risico voor de directe ontwikkeling van de kinderen. Stress-reacties bij kinderen worden gebufferd binnen de hechtingsrelaties met volwassenen (Gunnar and Quevedo 2007). Het is bekend dat dit vermogen van ouders tot goed genoeg ouderschap ernstig onder druk komt te staan als zijzelf veel stress ervaren (Fonegy and Batesman 2006). Een medisch psychiatrische noodsituatie kunnen we daarom bij kinderen alleen inschatten in combinatie met het te verwachten vermogen van de ouders om probleemgedrag van hun kind te kunnen opvangen in stressvolle omstandigheden. […]. Het opstellen van passender parameters voor het aangeven van een psychiatrische noodsituatie voor kinderen is van groot belang, waarbij suïcidaliteit, psychose en opname uitgebreid zouden moeten worden met voor kinderen relevante criteria voor zowel de kortere als voor de langere termijn.
4.3
Na voormelde uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2015 is tussen partijen niet langer in geschil dat verweerder niet van de BMA-adviezen van 7 april 2014 en 29 september 2014 mocht uitgaan zonder de brief van 24 juli 2014 van Stichting Centrum ’45 ter nadere reactie voor te leggen aan het BMA. Verweerder heeft daarom aanleiding gezien alsnog een reactie te vragen aan het BMA.
4.4
In zijn advies aan verweerder van 27 januari 2017 heeft het BMA gereageerd op de brief van Stichting Centrum ’45 van 24 juli 2014. Het BMA heeft in dat advies zijn conclusie gehandhaafd dat bij het uitblijven van een behandeling van eiseres geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Het BMA stelt daartoe opnieuw dat bij eiseres in het verleden geen sprake is geweest van psychosen op grond waarvan verwacht wordt dat zij onbedoeld in gevaar opleverende situaties terecht zal komen en dat evenmin sprake is van eerder getroffen BOPZ-maatregelen, van psychiatrische (crisis) opnames of van anderszins levensbedreigende verschijnselen van ziekte.
Op de brief van Stichting Centrum ’45 reageert het BMA in zijn advies als volgt:
Ik wil hierbij als eerste aangeven dat de brief van de psychiater [lees: de brief van Stichting Centrum ’45 van 24 juli 2014] uit 2014 dateert, betrokkene was toen minderjarig, maar al wel 16 jaar. De brief uit 2014 gaat vooral over kinderen van jongere leeftijd.
Ik wil opmerken dat betrokkene inmiddels de leeftijd van 18 jaar bereikt heeft en zodoende momenteel meerderjarig is. De brief uit 2014 lijkt me dan voor cliënte op dit moment achterhaald.
U vraagt bij de motivering rekening te houden met deze kennis. Nu u er naar vraagt kan ik het navolgende mededelen:
De visie welke Centrum 45 verkondigd in deze brief is mij bekend, deze brief of een brief van soortgelijke orde is reeds bij andere aanvragen (betreft andere cliënten) onder mijn ogen gekomen. Daarnaast is mij bekend wat de gevolgen van psychiatrische problemen op de ontwikkeling van kinderen is.
Met betrekking tot de vaststelling van een medische noodsituatie op korte termijn zijn er aan aantal beoordelingspunten. Voor de definitie verwijs ik naar het protocol van BMA. Het is mijns inziens niet aan de behandelend artsen om de beoordelingsgronden van een medisch adviseur te wijzigen. Als medisch adviseur toets ik binnen de mij aangereikte kaders. Discussie over deze kaders behoort mijns inziens niet in een medisch advies thuis.
De vragen die ik me stel bij de beoordeling met betrekking tot de vraag of er bij staken of ontbreken van behandeling een medische noodsituatie op kort termijn ontstaat zijn de navolgende. Ik geef direct de motivatie in het licht van deze brief weer.
- Als er geen behandeling is, komt er dan een situatie die levensbedreigend is op korte termijn? In dit geval wordt er geen levensbedreigende situatie op korte termijn verwacht. Deze brief is daarin eerder ondersteunend dan dat het afbreekt, omdat bij psychiatrische patiënten de levensbedreiging met name in de suïcide = zelfdoding zit.
- Als er geen behandeling is, zal er dan sprake zijn van ernstige invalidering zodanig dat iemand verzorgingsbehoeftig wordt omdat hij of zij niet in staat is zichzelf te verzorgen? Vandaar uit kan een medische noodsituatie ontstaan. Hierin zij opgemerkt dat bij kinderen er een natuurlijke zorg vanuit de ouders bestaat, hoe ouder het kind hoe minder groot deze zorg zal zijn.
- Als er geen behandeling is, zal er dan sprake zijn van een situatie welke gedwongen opname, het stellen van BOPZ maatregelen of dergelijke. In tegenstelling tot wat nu gesuggereerd wordt, kan er wel degelijk een gedwongen opname plaatsvinden, het feit dat dit niet vaak gebeurd is wat anders. De aanwezigheid van ouders heeft immers grote meerwaarde. Ik wil in deze verwijzen naar de website van het kenniscentrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie die hierover het navolgende benoemd:
De meeste opnames binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie vinden plaats op vrijwillige basis. Heel soms is een gedwongen opname nodig. Een gedwongen opname wil zeggen dat een kind of jongere verplicht wordt opgenomen in een kinder- en jeugdpsychiatrische kliniek.
Minderjarigen kunnen tegen hun wil of tegen de wil van hun ouders worden opgenomen. Een gedwongen opname van kinderen onder de 12 jaar is zeldzaam. Meestal gaat het om jongeren van 12 jaar of ouder.
[…].
Het feit dat een niet behandelde psychiatrische stoornis kan leiden tot scheefgroei in de ontwikkeling wordt zeker niet ontkend, maar dit is niet gelijk te stellen met een medische noodsituatie op korte termijn.
Wellicht ten overvloede, cliënte was ten tijde van het opstellen van de brief op 24-07-2014 bijna 16 jaar […]. Niet ingezien wordt waarom er bij cliënte rekening gehouden dient te worden met het feit dat opname onder de 12 jaar weinig voorkomt of met het feit dat suïcide onder de 15 jaar weinig voorkomt.
4.5
Eiseres heeft in reactie op het BMA-advies van 27 januari 2017 gewezen op het artikel ‘Psychische beoordeling asielzoekerskind deugt niet’ in het Medisch Contact 2015/50 van 10 december 2015, waarvan de auteurs dezelfden zijn als de opstellers van de brief van Stichting Centrum ’45 van 24 juli 2014 en waarvan de strekking gelijk is aan de inhoud van de brief van 24 juli 2014. De auteurs zoomen in het artikel in op het begrip “toxische stress” die tot blijvende veranderingen in de hersenstructuren, waar de emotieregulatie plaats vindt, leidt met levenslange negatieve fysieke en psychische consequenties. Ze geven daarbij aan dat hoe jonger het kind is, hoe langduriger en groter de stress en hoe minder het bufferend vermogen van de ouders, hoe schadelijker het effect van deze stress op de ontwikkeling en het psychisch functioneren van het kind. Deze, zowel lichamelijke (verstoringen in de hormoonrespons, het functioneren van de amygdala, de hippocampus en de prefrontale cortex) als geestelijke schade, kan zich ook op de korte termijn voordoen en valt daarmee onder de omschrijving van het begrip ‘medische noodsituatie’ in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), namelijk het onderdeel ‘ernstige geestelijke en/of lichamelijke schade’. Het BMA miskent dat de schrijvers van de brief van 24 juli 2014 niet pleiten voor afschaffing van de indicatoren gedwongen opnamen, psychotische klachten en suïcidepogingen in geval van minderjarigen, maar voor een aanvulling van deze indicatoren met jeugd-psychiatrische symptomen en indicatoren, aldus eiseres.
4.6
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij kan uitgaan van de juistheid van het advies van het BMA van 27 januari 2017, omdat uit het advies blijkt dat het is opgesteld met inachtneming van het BMA-protocol en de door Stichting Centrum ’45 genoemde beoordelingscriteria niet ten grondslag liggen aan dat protocol.
4.7
Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf A3/7 Vc, verstaat verweerder onder een medische noodsituatie die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Het protocol van de BMA vermeldt dat het BMA, bij de beantwoording van de vraag naar de verwachting over het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn indien behandeling uitblijft, uitgaat van de omschrijving van het begrip “medische noodsituatie” zoals neergelegd in paragraaf A3/7 Vc. In de praktijk wordt de medische noodsituatie door het BMA als volgt geoperationaliseerd:
Het achterwege blijven van de medische behandeling zal naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn leiden tot betrokkene's overlijden dan wel een (vrijwel) volledig verlies van ADL-zelfstandigheid (activiteiten dagelijks leven) of gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 15 maart 2010 (200905701/1/V1, www.raadvanstate.nl) komt in de BMA-adviezen aan het begrip “medische noodsituatie” dezelfde betekenis toe als in voormelde paragraaf van de Vc.
4.8
Eiser voert terecht aan dat in het BMA-advies van 27 januari 2017 ten onrechte wordt gesteld dat in het kader van de advisering door het BMA geen plaats is voor een discussie over de criteria die het BMA hanteert voor de beoordeling van een medische noodsituatie. Anders dan het BMA in zijn advies stelt, is de brief van Stichting Centrum ’45 niet opgesteld door de behandelende artsen van eiseres, maar door medisch deskundigen verbonden aan Stichting Centrum ‘45. Die medisch deskundigen hebben een gemotiveerd oordeel gegeven, met vermelding van bronnen waarop dit oordeel is gebaseerd, over de bruikbaarheid van de beoordelingscriteria van het BMA ter vaststelling van de medisch-psychiatrische noodsituatie bij kinderen. De brief bevat aldus een medisch oordeel over de zorgvuldigheid van het door het BMA verrichte onderzoek en de inzichtelijkheid van de conclusie van het door het BMA uitgebrachte advies (vergelijk eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2015). Het BMA stelt daarom ten onrechte dat hij als medisch adviseur uitsluitend dient te toetsen binnen het hem aangereikte kader van het BMA-protocol, nu dat kader door de medisch deskundigen van Stichting Centrum ’45 ter discussie wordt gesteld voor de situatie dat sprake is van kinderen. Verweerder heeft dan ook niet van de juistheid van het BMA-advies kunnen uitgaan, om de enkele reden dat het advies is opgesteld met inachtneming van het BMA-protocol.
4.9
In het BMA-advies van 27 januari 2017 lijkt te worden gesteld dat de indicatoren die het BMA volgens zijn protocol hanteert voor de vaststelling van een medische noodsituatie, namelijk of in het verleden sprake is geweest van suïcidaliteit, psychose en gedwongen opnamen, ook voorkomen bij kinderen. Dat die indicatoren minder vaak voorkomen dan bij volwassenen, maakt volgens het BMA niet dat die indicatoren niet toepasbaar zijn bij kinderen. Die vaststelling is op zichzelf in lijn met hetgeen in de brief van Stichting Centrum ’45 en het artikel in Medisch Contact wordt gesteld. Uit beide stukken blijkt echter ook dat de schrijvers van oordeel zijn dat die indicatoren ten onrechte de suggestie kunnen wekken dat geen medische noodsituatie zal ontstaan bij het uitblijven van behandeling, doordat die zich bij kinderen weinig voordoen, en dat ook andere factoren moeten worden betrokken bij de vraag of bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan bij vreemdelingen in de leeftijd van eiseres. Zij stellen dat onderzoek naar toxische stress van belang is, omdat die bij kinderen leidt tot blijvende veranderingen in de hersenstructuren waar de emotieregulatie plaatsvindt. Dat betekent een risico op ernstige beschadiging met levenslange fysieke en psychische gevolgen (Kim, Evans,Angstadt, Shaun Ho, Sripada, Swain, Liberzon and Phan 2013, en Harvard Center of the Developing Child, Harvard University, www.developingchild.harvard.edu). Voorts stellen zij dat een psychiatrische noodsituatie bij kinderen moet worden beoordeeld in combinatie met het te verwachten vermogen van de ouders om probleemgedrag van hun kind te kunnen opvangen in stressvolle omstandigheden (Fonagy and Batesman 2006 en Van Ee, Kleber and Mooren 2012).
Met de stelling in het BMA-advies dat schreefgroei in de ontwikkeling van kinderen niet is gelijk te stellen met een medische noodsituatie, is het BMA niet gemotiveerd ingegaan op hetgeen Stichting Centrum ’45 heeft gesteld over de wijze waarop naar haar oordeel de medisch-psychiatrische noodsituatie bij kinderen moet worden beoordeeld.
De vaststelling in het BMA-advies dat eiseres inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en daarom meerderjarig is, gaat eraan voorbij dat het bestreden besluit dateert van 3 oktober 2014 en dat besluit betrekking heeft op de aanvraag van eiseres van 18 oktober 2013. Daarom ligt ter beoordeling voor de medische situatie van eiseres in de periode dat zij nog minderjarig was.
Dat eiseres in de periode die ter beoordeling voorligt de leeftijd had van 15 en 16 jaar, zoals in het BMA-advies ook is vastgesteld, maakt hetgeen in het voorgaande is overwogen niet anders. Het BMA beoordeelt de medisch-psychiatrische noodsituatie immers aan de hand van de medische voorgeschiedenis van een vreemdeling, zodat ook het psychiatrische beeld van eiseres op jongere leeftijd voor de beoordeling relevant kan zijn. Daarnaast kan uit het medisch oordeel van Stichting Centrum ’45 niet worden geconcludeerd dat de door haar voorgestelde aanvulling van de beoordelingscriteria voor een medisch-psychiatrische noodsituatie bij kinderen niet meer van belang is als het gaat om kinderen ouder dan 15 jaar.
4.1
Uit hetgeen in het voorgaande is overwogen, volgt dat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist dat het BMA-advies van 27 januari 2017 inzichtelijk en concludent is. Verweerder heeft dat advies daarom niet aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen.
De beroepsgrond slaagt.
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte ervan heeft afgezien haar te horen naar aanleiding van haar bezwaarschrift.
5.1
Nu eiser de brief van Stichting Centrum ’45 van 24 juli 2014 reeds in bezwaar had overgelegd, is er gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, geen grond voor het oordeel dat op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden. Verweerder heeft daarom ten onrechte geconcludeerd dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb. Verweerder heeft dan ook ten onrechte van het horen van eiseres afgezien.
De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 Awb. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
7. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb draagt de rechtbank verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden.
8. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.732,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 22 juli 2015, 0,5 punt voor de nadere schriftelijke reactie van 20 oktober 2016, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van 14 februari 2017 en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 15 februari 2017, wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening.
9. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
10. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
11. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb draagt de voorzieningenrechter verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden.
12. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 495,00 (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres binnen een termijn van zes weken, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 165,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.732,50 te betalen.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op € 165,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 495,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2017.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.