Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
5.1 De bestuursrechter toetst, binnen de grenzen van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 83 Vw, of de besluitvorming die heeft geleid tot een standpunt dat een asielrelaas of een onderdeel daarvan ongeloofwaardig is, voldoet aan de eisen die het recht daaraan stelt, in het bijzonder wat betreft de zorgvuldigheid van de besluitvorming en de inhoud en kenbaarheid van de motivering van dat besluit. Verder toetst de bestuursrechter of het standpunt van verweerder over de voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas relevante elementen terecht is. De bestuursrechter toetst ook of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door hem aan een vreemdeling tegengeworpen tegenstrijdigheden, vaagheden en bevreemdingwekkende verklaringen betrekking hebben op essentiële onderdelen van diens asielrelaas. Deze manier van toetsen geldt ook voor het standpunt van verweerder over de vraag of de verklaringen van een vreemdeling, afgelegd tijdens de gehoren, tegenstrijdig met elkaar zijn. Door de bestuursrechter kan immers zonder meer worden vastgesteld of uit de rapporten van die gehoren blijkt dat een vreemdeling tegenstrijdig heeft verklaard. Ten slotte toetst de bestuursrechter, voor zover een vreemdeling het door hem in zijn asielrelaas gestelde met bewijsmiddelen heeft gestaafd, het standpunt van verweerder daarover overeenkomstig de uitgangspunten van het algemene bestuursrecht.
7.1 De Afdeling heeft in haar uitspraak (ECLI:NL:RVS:2016:890) als volgt op dit punt overwogen:
Uit het voorgaande volgt dat noch uit de tekst van artikel 46, derde lid, Procedurerichtlijn, noch uit de context, doelstelling en totstandkomingsgeschiedenis van die richtlijn is af te leiden hoe indringend de bestuursrechterlijke toetsing in asielzaken - en dan met name van de niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens van de asielzoeker - moet zijn.
De jurisprudentie van het Hof en het EHRM / full jurisdiction8. Eiser voert (samengevat) aan dat bij een enigszins terughoudende toetsing geen sprake is van “full jurisdiction”, zoals door het EHRM vereist op grond van artikel 6 EVRM, dan wel vereist op grond van artikel 47 Handvest. De enigszins terughoudende toetsing onttrekt een deel van de beoordeling van het feitencomplex aan de rechter. Voorts vereist het Hof dat de rechter asielaanvragen grondig (en dus vol) toetst, oftewel een “thorough review” houdt. Een enigszins terughoudende toetsing kan geen “thorough review” zijn. Eiser leidt uit de arresten van het Hof inzake Otis van 6 november 2012 (ECLI:EU:C:2012:684), Wilson van 19 september 2006 (ECLI:EU:C:2006:587) en Samba Diouf van 28 juli 2011 af dat een toets van uitsluitend de rechtmatigheid, geen volle toets is. Voorts betreffen de arresten waar de Afdeling naar verwijst, niet asielzaken, maar zien deze op zaken waar specialistische kennis voor nodig is of door het bestuur politieke en economische keuzes worden gemaakt.Een toetsing uitsluitend op de grondslag van het geschil op grond van artikel 8:69 Awb voldoet ook niet aan het vereiste van een “volle toets”. Uit het arrest Mahdi van het Hof van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320) volgt dat een rechter een grondig onderzoek van alle feitelijke elementen moet kunnen uitvoeren, ook elementen die niet door het bestuursorgaan zijn aangevoerd. Daarbij kan de rechter zijn eigen oordeel in de plaats van het bestuur stellen. Hoewel het arrest Mahdi over bewaring gaat, is het niet waarschijnlijk dat het Hof bij asielzaken met een lagere maatstaf genoegen zal nemen. Voorts verwijst eiser naar het arrest Smith & Grady van het EHRM van 27 december 1999 (ECLI:CE:ECHR:1999:0927JUD003398596) dat weliswaar over artikel 8 EVRM gaat, maar waaruit kan worden afgeleid dat een redelijkheidstoetsing door de nationale rechter in dat geval onvoldoende was. Opvallend is ook dat bestuursrechters in andere landen wél de feiten van een asielrelaas zelfstandig en vol beoordelen, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk en Duitsland. Ten slotte betekent “full jurisdiction” volgens het EHRM dat de rechterlijke instantie zijn eigen beslissing in de plaats moet kunnen stellen van dat van het bestuursorgaan. Een van de fundamentele principes van de “rule of law”, de rechtszekerheid, brengt ook mee dat, als een rechterlijke instantie eenmaal een geschil heeft beslecht, deze beslissing niet meer ter discussie kan staan. Het probleem is echter dat in het Nederlandse asielrecht, zoals de Afdeling dit formuleert, een geschil nooit in een rechterlijke uitspraak in het voordeel van de vreemdeling kan worden beslecht en de rechtbank niet een eigen beslissing in de plaats van het bestuursorgaan kan stellen, omdat de rechtbank bij een gegrond beroep de zaak altijd terugwijst naar verweerder, die de aanvraag vervolgens nogmaals kan afwijzen.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. (…)”
“5.3 Uit voormelde punten van de considerans volgt ook dat met artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn aansluiting is gezocht bij de rechtspraak van het Hof over het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, zoals neergelegd in artikel 47 van het Handvest (…), en daarmee eveneens bij de rechtspraak van het EHRM over de artikelen 6 en 13 van (…) het EVRM (…). Dat volgt ook uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Procedurerichtlijn (zie COM(2009) 554 definitief, blz. 6, 8 en 9). De door artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn voorgeschreven rechterlijke toetsingsintensiteit moet dus worden bepaald in overeenstemming met voormelde rechtspraak en artikel 47 van het Handvest.
De stelling van eiser dat een deel van het feitencomplex in asielzaken aan het oordeel van de bestuursrechter wordt onttrokken, volgt de rechtbank niet, reeds omdat eiser dit niet met concrete voorbeelden heeft onderbouwd en toegelicht. Dat in asielzaken geen sprake is van “full jurisdiction” dan wel een “thorough review” door de bestuursrechter, is daarom evenmin aannemelijk gemaakt.
De rechtbank merkt hierbij op dat de enigszins terughoudende toetsing van één onderdeel van het asielbesluit, te weten het daarin neergelegde standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens van de asielzoeker, niet betekent dat daardoor feiten aan het oordeel van de bestuursrechter worden onttrokken en daarom niet in de weg staat aan een volledig (en ex nunc) onderzoek door de bestuursrechter naar de relevante feiten en de rechtsvragen in een concrete asielzaak. Een volledig onderzoek brengt niet zonder meer mee dat de bestuursrechter bij de toetsing van een asielbesluit geen onderscheid mag maken tussen onderdelen van dat besluit waarbij verweerder beslissingsruimte heeft en onderdelen waar dat niet het geval is. Evenmin staat een volledig onderzoek er aan in de weg dat de bestuursrechter op grond van dat onderscheid een variatie hanteert in toetsingsintensiteit. Kortom, het een sluit het ander niet uit. De rechtbank wijst in dit verband tevens op de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3010), waarin als volgt is overwogen:
8.4 Voorts heeft de Afdeling in haar uitspraken van 13 april 2016 de jurisprudentie van het Hof betrokken over artikel 47 Handvest en geoordeeld dat daaruit niet volgt dat de bestuursrechterlijke toetsingsintensiteit in alle gevallen hetzelfde moet zijn.Tevens stelt de Afdeling op grond van die jurisprudentie vast dat het Hof erkent dat een bestuursorgaan beslissingsruimte kan hebben en dat dit betekenis heeft voor de intensiteit van de door de bestuursrechter te verrichten toetsing. Dat de door de Afdeling genoemde arresten van het Hof niet specifiek zien op het asielrecht, doet aan dat oordeel niet af. De vraag of er beslissingsruimte kan zijn voor het bestuursorgaan, is immers niet gebonden aan een specifiek rechtsgebied. Hetzelfde geldt ten aanzien van de arresten van het EHRM over de artikelen 6 en 13 EVRM die de Afdeling bij haar beoordeling heeft betrokken. De rechtbank overweegt voorts dat de stelling van eiser dat volgens het EHRM “full jurisdiction” betekent dat de rechter zijn eigen beslissing in de plaats moet kunnen stellen van dat van het bestuursorgaan, feitelijke grondslag mist. Dit valt niet uit de door eiser aangehaalde jurisprudentie van het EHRM af te leiden.
De verwijzing door de Afdeling naar punt 63 van het Mahdi-arrest ziet ook niet op de vraag of dit arrest dwingt tot een bepaalde toetsingsintensiteit voor asielzaken, maar op de vraag of met de door de Afdeling gegeven uitleg aan artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffende toepassing van die richtlijn. De Afdeling heeft die vraag ontkennend beantwoord.
Het door eiser genoemde arrest Smith & Grady van het EHRM heeft betrekking op het recht op respect voor het privéleven op grond van artikel 8 EVRM en de vraag of de door de betrokken lidstaat gepleegde inmenging in dat recht van de betrokken militairen gerechtvaardigd was op grond van het tweede lid van die bepaling. De beoordeling verricht in die zaak is niet op één lijn te stellen met de beoordeling van de geloofwaardigheid van niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens van een asielzoeker. Het beroep op dit arrest treft daarom geen doel.
9.1 In haar uitspraak van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:890) heeft de Afdeling hierover het volgende overwogen:
“Toetsingsintensiteit in het Nederlandse stelsel
(…)
8. Een vreemdeling is echter vaak niet in staat zijn asielrelaas met het in het algemene bestuursrecht gebruikelijk vereiste bewijs te staven. Het door een vreemdeling in zijn asielrelaas gestelde heeft zich vaak voorgedaan in een ander land. Dat land heeft hij soms in een acute vluchtsituatie moeten verlaten, zodat het voor hem vaak niet mogelijk is bewijs van hetgeen is voorgevallen te verzamelen en mee te nemen (vergelijk de paragrafen 196, 197 en 203 van het UNHCR Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status under the 1951 Convention and the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees). Door dit gebrek aan bewijsmateriaal heeft de staatssecretaris noch de bestuursrechter de zekerheid of de door een vreemdeling gestelde gebeurtenissen zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. De staatssecretaris beoordeelt of de door een vreemdeling afgelegde verklaringen samenhangend en aannemelijk zijn en stroken met algemene en specifieke informatie over onder meer de sociale en culturele situatie in het gestelde land van herkomst. Daarbij heeft de staatssecretaris aansluiting gezocht bij de relevante modules over de beoordeling van de geloofwaardigheid van het European Asylum Support Office. Dat onderzoek verricht de staatssecretaris verder op grond van het in de Procedurerichtlijn voorgeschreven onderzoek en met inachtneming van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn en de waarborgen voor een zorgvuldige procedure, die onder meer in de Vw 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000, het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000 zijn vastgelegd. Bij gebrek aan bewijsmateriaal kunnen de verklaringen van een vreemdeling louter worden beoordeeld met inachtneming van de herkomst en persoonlijke achtergrond van die vreemdeling. Daarom verricht de staatssecretaris zijn beoordeling, mede door een asielrelaas te vergelijken met vergelijkbare asielrelazen van andere vreemdelingen, van wie hij eerder asielaanvragen heeft toe- of afgewezen (zie ook bijlage 2 van deze uitspraak).
Hierbij wordt in herinnering gebracht de onder punt 8.3 van deze uitspraak genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 november 2016, waarin is overwogen dat de aan verweerder toekomende beslissingsruimte niet betekent dat de rechtbank, aan wie een asielbesluit ter toetsing wordt voorgelegd, hem zonder meer moet volgen in het standpunt over de geloofwaardigheid van niet met bewijs gestaafde verklaringen en vermoedens van de asielzoeker. Immers, die beslissingsruimte laat onverlet dat verweerder de manier waarop hij zijn beslissingsruimte heeft gebruikt, van een deugdelijke en voor de bestuursrechter controleerbare motivering moet voorzien en die motivering stelt de bestuursrechter in staat ook op dit punt een grondige toetsing te verrichten.
15. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag aangevoerd dat hij afkomstig is uit Nigeria en behoort tot de bevolkingsgroep van de [naam 1] . Eiser heeft Nigeria verlaten vanwege problemen die hij heeft ondervonden door zijn homoseksualiteit. Op de middelbare school ontdekte eiser dat hij gevoelens had voor jongens. Vanwege het taboe dat op homoseksualiteit rust, heeft eiser pas in 2008, toen hij studeerde aan de [naam 2] , voor het eerst een homoseksuele relatie gehad.
ZelfacceptatieOok ten aanzien van zijn acceptatieproces verklaart eiser ongeloofwaardig. Volgens eiser voelde hij zich nerveus, maar daarna kwam een periode van acceptatie. Eiser heeft het geaccepteerd, maar hij blijft altijd een dubbel gevoel houden. Als eiser wordt gevraagd hier meer over te verklaren, blijft hij oppervlakkig en algemeen. Eiser verklaart dat het moeilijk was, maar dat het een manier van leven was. Dat eiser nooit over homoseksualiteit had nagedacht, voordat hij zelf homoseksuele gevoelens ontwikkelde, vindt verweerder bevreemdingwekkend. Van een schoolgaande jongen van zestien jaar, in een land als Nigeria, mag verwacht worden dat hij hierover heeft nagedacht en ideeën heeft ontwikkeld.
Verweerder betrekt bij dit alles dat het hier gaat om een universitair geschoolde man, die reeds zeventien jaar homoseksuele gevoelens koestert. In dat geval mag verwacht worden dat eiser gedetailleerder en uitgebreider kan verklaren over hoe hij zijn “coming out” heeft doorgemaakt. Extra gewicht komt toe aan het feit dat eiser afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit strafbaar is gesteld en maatschappelijk onacceptabel.
Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat de term “coming out” ongelukkig is en dat daarmee niet wordt gedoeld op “het uit de kast komen”, maar op eisers proces van bewustwording en acceptatie.
Verweerder heeft, mede op grond van het voorgaande, desgevraagd ter zitting aangegeven dat van eiser geen interne worsteling wordt verwacht en dat het enkel gaat om de vraag hoe hij tot bewustwording of acceptatie is gekomen van zijn homoseksualiteit in relatie tot de positie van homoseksuelen in zijn land van herkomst.
“U vertelde over uw partner en homoseksualiteit. Wat kunt u over uw homoseksualiteit vertellen?Ik zat op de middelbare school toen ik begon te bemerken dat ik gevoelens had voor jongens. In 1999 zat ik op een gemengde school voor jongens en meisjes. Ik was een goede leerling en meisjes vielen alleen om die reden al op mij. Ik kon hen wel iets uitleggen over een bepaald vak. Maar, ik bemerkte geen gevoelens bij de meisjes, doch wel bij een bepaalde jongen waartoe ik mij aangetrokken voelde. Ik werd soort klas-/leerling verantwoordelijke op school, waardoor er nog meer meisjes op mij afkwamen. Maar, ik voelde nog steeds niets voor hen. Omdat homoseksualiteit een taboe is, kon ik er niets mee doen tot de tijd toen ik naar de universiteit ging. Daar ontmoette ik dus de partner waar ik eerder over verteld heb. Hij was de eerste partner, genaamd [naam partner] , waar ik mijn eerste seksuele relatie mee had. Ik ben wel eens bij hem thuis geweest, hij kwam wel eens bij mij thuis. Maar, we vertelden uiteraard niets over onze homoseksuele relatie.
Zijn er bij u ontmoetingsplaatsen in uw woon- / studieomgeving in Nigeria bekend waar homoseksuelen elkaar ontmoeten, zoals bars, parken, enzovoorts?Nee, zulke plaatsen zijn mij niet bekend, nergens waar ik heb gewoond en/of heb verbleven. Homoseksualiteit is een taboe. Wanneer iemand betrapt wordt op homoseksualiteit, wordt hij gedood, verbrand.
(…)
Heeft u in Nigeria uw homoseksualiteit in het openbaar geuit, door bijvoorbeeld in doen en laten, gedragingen, uitspraken, enzovoorts?Nee, dat heb ik nooit gedaan. Wij probeerden ons zo gewoon mogelijk te gedragen in het openbaar.”
“Hoe oud was u toen u voor het eerst homoseksuele gevoelens kreeg?Dat was in 1999. Ik was ongeveer 15 of 16 jaar.
(…)
Hoe heeft u uw jeugd ervaren in relatie tot uw homoseksualiteit?Vanaf 1999 had ik dit gevoel. Vanaf toen bleef ik gewoon voetballen, spelen, ik was goed op school. Ik werd gewoon benaderd door zowel meisjes als jongens. Ik had echter geen interesses hiervoor. Ik was een beetje geïsoleerd. Ik was een beetje alleen. Als we dingen gingen doen met een groep meisjes bijvoorbeeld dan vond ik dat totaal niet interessant.
(…)
“Wat dacht u zelf over uw homoseksuele gerichtheid toen u erachter kwam dat u homoseksueel was? Had u een mening over uzelf?Ik was verward. Ik voelde me onzeker, ik vroeg mezelf soms af of het waar was of niet. Ik kreeg echter steeds weer bevestiging wanneer ik bij mijn vriend was.”
“Hoe voelde u zich op het moment dat u erachter kwam?In eerste instantie was ik erg nerveus, bijvoorbeeld toen ik [naam 5] ontmoette. Daarna kwam een periode van acceptatie. Ik heb het geaccepteerd. Ik geloofde dat ik op een dag een echte partner kon ontmoeten.
(…)
Heeft u een proces van zelfacceptatie meegemaakt? Kunt u hierover vertellen?Het is een gevoel tussen nervositeit en acceptatie. Ik heb het wel geaccepteerd maar ik blijf wel altijd een dubbel gevoel houden. Blijheid en angst. Ik moest leven met deze twee dingen. Een moeilijke verhouding. In mijn cultuur en omgeving was dit erg lastig. Maar ik geloofde dat ik later alleen maar blij zou kunnen zijn en een partner zou kunnen vinden, dit was in 2007.
“Wat vond u van homoseksuelen voordat u zelf deze gevoelens ontwikkelde?Toen had ik nog geen beeld hiervan. Ik weet het niet meer, nooit over nagedacht.
(…)
Heeft het feit dat u het niet heeft verteld te maken met de cultuur of met het feit dat uw ouders openlijk tegen homoseksuelen waren?Alleen maar met de cultuur.”
“Dus u heeft sinds 1999 tot het kennen van [naam partner] in 2007 uw gerichtheid niet geuit?Ja, dat klopt.
geen enkele manierheeft geconcretiseerd op welke wijze hij zijn bewustwording heeft ervaren dan ook ondeugdelijk gemotiveerd.
Het standpunt dat eisers antwoorden over het proces van bewustwording en acceptatie te oppervlakkig en algemeen zijn, heeft verweerder voorts niet nader toegelicht. In het bestreden besluit, noch ter zitting heeft verweerder concreet aan kunnen geven wat hij in de verklaringen van eiser mist en waarom deze verklaringen naar zijn oordeel onvoldoende zijn. Dit klemt te meer daar verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat niet wordt verwacht dat bij eiser een innerlijke worsteling heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt voorts dat eiser tijdens het aanvullend gehoor heeft verteld wat zijn gevoelens voor jongens voor
hembetekenden (eerst “verward” en daarna “het was mijn manier van leven, ik accepteerde het”), maar ook wat het voor hem betekende om anders te zijn dan hetgeen
de maatschappijvan hem verlangde en hoe hij hiermee omging (“Blijheid en angst; ik voelde me als iemand die gevangen zat in dit gevoel, ik accepteerde het maar ik kon het tot 2007 niet uiten; aan niemand verteld”). Gelet hierop kan verweerder niet zonder nadere motivering worden gevolgd in het standpunt dat de gestelde homoseksualiteit ongeloofwaardig is omdat eiser in zijn verklaringen oppervlakkig en algemeen is gebleven en van hem mag worden verwacht dat hij gedetailleerder en uitgebreider kan verklaren. Die nadere motivering ontbreekt.
Voorts werpt verweerder tegen dat eiser op geen enkele manier heeft kunnen verklaren hoe hij de periode van 1999 tot aan 2007 - het jaar waarin hij volgens zijn verklaringen een relatie kreeg met zijn mannelijke partner - heeft beleefd. Verweerder vindt de verklaring van eiser, dat hij in die periode zijn gerichtheid niet heeft geuit, maar dat hij die gevoelens wel heeft gehad, niet duidelijk, omdat daarmee niet wordt aangegeven wat eiser daarmee bedoelt. De rechtbank merkt hierover op dat eiser tijdens het aanvullend gehoor desgevraagd heeft verklaard dat hij “geïsoleerd” was, dat hij zijn gevoelens in zijn eentje beleefde, maar dat het hem onzeker maakte omdat het onveilig was. Voorts heeft hij verklaard dat hij wel gevoelens had, maar dat je in Nigeria echt voorzichtig moet zijn voordat je een relatie begint. Ook op dit punt heeft verweerder niet kunnen toelichten waarom de verklaringen van eiser onvoldoende zijn.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de tegenwerping door verweerder dat bevreem-dingwekkend is dat eiser nooit over homoseksualiteit had nagedacht, voordat hij zelf homoseksuele gevoelens ontwikkelde, zonder nadere motivering - die ontbreekt - onbegrijpelijk is. Het hebben van gedachten over homoseksualiteit voordat eiser zelf bewust werd van zijn homoseksualiteit houdt immers geen verband met het eigen bewustwordingsproces, dat doorgaans eerst begint na het eerste besef zelf homoseksuele gevoelens te hebben.
19.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat in Nigeria niet sprake is van een discrepantie tussen de katholieke leer over homoseksualiteit en wat gelovigen zelf daarover denken, zoals opgenomen in het COC-rapport. Een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht is officieel verboden in Nigeria en dit zal niet worden voltrokken in een kerk of ander gebedshuis. Van eiser wordt verwacht dat hij meer gedetailleerde verklaringen kan afleggen over zijn religie en zijn gestelde homoseksualiteit. Te meer nu eiser heeft verklaard naar de kerk te gaan en zijn geloof te belijden.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift van 18 augustus 2016 op het standpunt dat uit WI 2015/9 volgt dat wel verwacht mag worden dat bij een vreemdeling die afkomstig is uit een land waar LHBT-gerichtheid niet wordt geaccepteerd en waar dit mogelijk strafbaar is gesteld, sprake zal zijn van een bewustwordingsproces. Daarbij zal eiser zich onder andere voor de vraag gesteld zien wat het betekent om anders te zijn dan hetgeen de maatschappij verwacht. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid zal gewicht worden toegekend aan het proces van ontdekking van de gerichtheid en de wijze waarop eiser hiermee is omgegaan, welke elementen zwaarder wegen als de vreemdeling uit een land afkomstig is waar LHBT-gerichtheid niet geaccepteerd wordt. Uit het algemeen ambtsbericht van Nigeria van oktober 2015 blijkt dat door de kerk en de maatschappij homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. Gelet hierop mag van eiser verwacht worden dat hij, nu zijn geaardheid niet in lijn is met de heersende religieuze gedachte, daarover gedetailleerder kan verklaren.
Pagina 7:
Ook niet innerlijk?Ik heb daar geen problemen mee. Want ik weet dat volgens het christendom iedereen wordt beoordeeld aan het einde van het leven. Ik laat het voor later.”
Gelet op het voorgaande treft de beroepsgrond doel.
Op vrijdag 24 december 2010 rond 16.00 uur ben ik naar het dorp [dorp] gegaan om voetbal te kijken. Op die bewuste dag toen ik op weg was naar deze wedstrijd kwam ik een groep jonge mannen tegen. Een van hen is de broer van mijn partner. Hij en de andere jongens beschuldigden mij ervan dat ik mijn partner naar homoseksualiteit heb gebracht. Ik werd vervolgens door hen in elkaar geslagen, onder andere met stokken en messen.
Ergens in juli 2011, de precieze datum weet ik niet meer, werd ik geconfronteerd door een groep jongens van de beweging [naam 3] . (…) Zij bedreigden mij door te zeggen dat ik mij maar eens moest gaan melden bij de politie en zo niet dat ik met hem te maken zou krijgen en gedood zou worden. Ik vroeg naar de precieze reden. Zij vroegen mij of ik een zekere [naam partner] ken. Dat is de naam van mijn partner. Ze hadden kennelijk opdracht van de broer van [naam partner] gekregen om mij te vervolgen en aldus te bedreigen.
Op maandagochtend 17 november 2014 zag ik een groep gemaskerde jongeren die mijn winkel te [plaats 1] begonnen te vernielen. Ik dacht eerst aan boeven, criminelen. (…)Ik zag een afbeelding aangebracht van de [naam 3] , zijnde een doodshoofd met onderschrift ‘ [naam 3] , Blood for Blood’ op papier getekend in een rood opschrift. (…) De volgende dag kreeg ik een anoniem telefoontje, het was dinsdag 18 november 2014. De beller bedreigde mij: “je denkt dat je weg kunt rennen, het lukt je niet. Ik herkende de stem als die van de broer van mijn partner. Mijn partner zou volgens hem met een andere homoseksuele vriend van hem zijn aangehouden en gearresteerd. “Jij bent echter verantwoordelijk voor de homoseksualiteit van mijn broer”, aldus de broer.
Deze beroepsgrond faalt.
Beslissing
uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze
uitspraak;
betalen.