Op 28 maart 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een faillietverklaring. De verzoeker, vennoot van de vennootschap onder firma [Z], had verzet ingesteld tegen het vonnis van 21 februari 2017, waarin hij in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig en door een advocaat was ingesteld, waardoor de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzetschrift. De kern van het verweer was dat de verzoeker niet in Nederland woonde en niet in staat was om zijn schulden te betalen, wat volgens hem betekende dat de rechtbank in Den Haag onbevoegd was om kennis te nemen van het faillissementsverzoek.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd was om de insolventieprocedure te openen, omdat de verzoeker zakelijke belangen in Nederland had. Dit werd onderbouwd door inschrijvingen in openbare registers die aantoonden dat de verzoeker vennoot was van een in Nederland gevestigde vof en mede-eigenaar van onroerend goed in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker in de toestand verkeerde dat hij had opgehouden te betalen, gezien de opeisbare vordering van de faillissementsaanvrager en de steunvordering van de belastingdienst.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot vernietiging van het faillissement afgewezen, en de verzoeker werd niet in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J. Don en uitgesproken ter openbare terechtzitting, met de mogelijkheid voor de verzoeker om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.