ECLI:NL:RBDHA:2017:3618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
C/09/17/57 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillietverklaring en beoordeling van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in insolventiezaken

Op 28 maart 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een faillietverklaring. De verzoeker, vennoot van de vennootschap onder firma [Z], had verzet ingesteld tegen het vonnis van 21 februari 2017, waarin hij in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig en door een advocaat was ingesteld, waardoor de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzetschrift. De kern van het verweer was dat de verzoeker niet in Nederland woonde en niet in staat was om zijn schulden te betalen, wat volgens hem betekende dat de rechtbank in Den Haag onbevoegd was om kennis te nemen van het faillissementsverzoek.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd was om de insolventieprocedure te openen, omdat de verzoeker zakelijke belangen in Nederland had. Dit werd onderbouwd door inschrijvingen in openbare registers die aantoonden dat de verzoeker vennoot was van een in Nederland gevestigde vof en mede-eigenaar van onroerend goed in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker in de toestand verkeerde dat hij had opgehouden te betalen, gezien de opeisbare vordering van de faillissementsaanvrager en de steunvordering van de belastingdienst.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot vernietiging van het faillissement afgewezen, en de verzoeker werd niet in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J. Don en uitgesproken ter openbare terechtzitting, met de mogelijkheid voor de verzoeker om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/17/57 F
uitspraakdatum : 28 maart 2017
in het faillissement van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
woon- of verblijfplaats onbekend,
vennoot van VOF [Z],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [00000000],
vestigingsadres: [postcode, vestigingsplaats en adres],
advocaat mr. M. de Boorder
heeft [verzoeker] bij verzoekschrift, ingekomen op 6 maart 2017, verzet ingesteld tegen het vonnis van deze rechtbank van 21 februari 2017, waarin hij in staat van faillissement is verklaard.

1.Verloop van de procedure

1.1
Op 17 januari 2017 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y] B.V. gevestigd te [X] en bijgestaan door mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden (hierna: [Y]) een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van vennootschap onder firma [A], gevestigd te [W] (hierna: de vof) alsmede van haar (voormalig) vennoten [verzoeker] (hierna: [verzoeker]), [medevennoot] (hierna: [medevennoot] en de besloten vennootschap [B] B.V. (hierna: [B]).
1.2
Bij vonnis van deze rechtbank van 21 februari 2017 zijn zowel de vof, als [verzoeker], [medevennoot] en [B] in staat van faillissement verklaard. Daarbij is benoemd tot rechter-commissaris: mr. M.M.F. Holtrop en tot curator: mr. B.F. van Noort.
1.3
[Verzoeker] heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 6 maart 2017, verzet ingesteld tegen dit vonnis voor zover dit betreft de faillietverklaring van hemzelf.
1.4
De curator heeft bij brief van 17 maart 2017 schriftelijk verslag uitgebracht omtrent de staat van de boedel.
1.5
Namens [verzoeker] zijn bij faxbericht van 20 maart 2017 producties in het geding gebracht.
1.6
Het verzoek is op 21 maart 2017 behandeld in raadkamer. Verschenen en gehoord zijn:
mr. Zaad, waarnemend voor mr. De Boorder,
mr. B.F. van Noort, curator,
[Y], vertegenwoordigd door [y], bijgestaan door mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden.
Mr. Zaad heeft een pleitnota overgelegd.

2.Beoordeling

2.1
Het verzet is tijdig en door een advocaat ingesteld. [verzoeker] is dus ontvankelijk in zijn verzetschrift, zodat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling hiervan.
2.2
[Y] heeft als grondslag voor haar faillissementsaanvraag aangevoerd dat zij krachtens een vonnis van deze rechtbank van 13 mei 2015 een vordering heeft op de vof groot
€ 82.409,84. [Verzoeker] is vennoot van de vof. Ondanks een met de vennoten getroffen regeling is betaling van de vordering uitgebleven. Daarnaast laat [verzoeker] ook andere schulden onbetaald, meer in het bijzonder een schuld aan de belastingdienst van € 89.000,00.
2.3
Het verweer van [verzoeker] komt in de kern hierop neer. [verzoeker] is het niet eens met het vonnis van 21 februari 2017 omdat hij niet behoorlijk is opgeroepen en ook niet meerdere schulden onbetaald laat. Daardoor verkeert hij niet in de situatie dat hij heeft opgehouden zijn schulden te betalen. [verzoeker] woont niet in Nederland en werkt niet in Nederland. Daarom is de rechtbank in Den Haag onbevoegd om kennis te nemen van het faillissementsverzoek. [Verzoeker] verwijst naar een door hem in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst. Daaruit blijkt dat hij woont en werkt in Griekenland, aldus [verzoeker]. [Verzoeker] verzoek de rechtbank om [Y] te veroordelen in de proceskosten.
2.4
De rechtbank stelt voorop dat - voor zover er al sprake zou zijn geweest van een gebrek in de oproeping van [verzoeker] ten aanzien van de behandeling van het verzoek dat heeft geleid tot het vonnis van 21 februari 2017 - dit gebrek is geheeld nu hij tegen dit bij verstek gewezen vonnis in verzet is gekomen en hij zich bij de behandeling van dit verzet heeft laten vertegenwoordigen door een advocaat.
2.5
Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechtbank bevoegd is deze insolventieprocedure als hoofprocedure te openen. Gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, is dat alleen het geval als het centrum van voornaamste belangen van [verzoeker] in Nederland ligt.
2.6
Dat ten aanzien van natuurlijke personen de gewone verblijfplaats als centrum van voornaamste belangen in de zin van bovengenoemd artikel heeft te gelden of dat een voor tegenbewijs vatbaar vermoeden geldt dat dit zo is, blijkt noch uit de tekst van de bepaling, noch uit de considerans van de verordening ( HR 09-01-2004 ECLI:NL:HR:2004:AN7896). Dat [verzoeker] mogelijk thans in Griekenland verblijft is dus niet bepalend.
2.7
In de considerans van de verordening wordt vermeld dat het centrum van de voornaamste belangen dient overeen te komen met de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die daardoor als zodanig voor derden herkenbaar is. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel gedateerd 3 januari 2017 is [verzoeker] vennoot van de in [W] gevestigde vennootschap onder firma “[A]”. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft [Y] onweersproken gesteld dat deze vof pachtinkomsten geniet uit hoofde van een overeenkomst met degene die thans het restaurant in [W] exploiteert. Daarnaast blijkt uit het kadaster dat [verzoeker] mede-eigenaar is van een appartementsrecht gelegen aan de [S]straat te [T] en van een pand gelegen aan de [U]weg [0] te [P]. Met deze inschrijvingen in openbare registers is voor derden kenbaar dat [verzoeker] zakelijke belangen heeft in Nederland. Dat hij vanuit Griekenland daarover het beheer voert is gesteld noch gebleken. De stelling dat [verzoeker] een arbeidsovereenkomst is aangegaan in Griekenland is gemotiveerd betwist door [Y] en door [verzoeker] niet nader onderbouwd zodat dit niet tot een ander oordeel leidt. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is de insolventieprocedure ten aanzien van [verzoeker] te openen.
2.8
Bij de beoordeling van het verzet dient de rechtbank opnieuw onderzoek te doen naar de vraag of sprake is van de situatie dat [verzoeker] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Daarbij geldt dat het onderzoek dient te geschieden op basis van de stand van zaken zoals die zich op het moment voordoet (Hoge Raad 5 juni 2015 ECLI:NL:HR:2015:1473).
2.9
Niet weersproken is dat [Y] een opeisbare vordering heeft op de vof uit hoofde van een vonnis van deze rechtbank van 13 mei 2015. [verzoeker] is voor deze vordering persoonlijk aansprakelijk als vennoot. Het bestaan van een steunvordering van de belastingdienst ter grootte van € 89.000,00 op [verzoeker] is genoegzaam gebleken uit een door [Y] overgelegd overzicht van de belastingdienst gedateerd 20 december 2016. Deze steunvordering is niet betwist. Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [Y] en dat [verzoeker] verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
2.1
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om [Y] te veroordelen in de proceskosten.
BESLISSING:
De rechtbank:
wijst af het verzoek tot vernietiging van het faillissement van:
- [verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1974 te Utrecht,
woon - of verblijfplaats onbekend,
vennoot van VOF [Z],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 00000000,
vestigingsadres: [postcode, vestigingsplaats en adres],
- wijst af het overige verzochte.
Gegeven door mr. W.J. Don en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2017 in aanwezigheid van mr. F.M. Verburg, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen hoger beroep instellen met een verzoekschrift in te dienen bij het gerechtshof te Den Haag.