ECLI:NL:RBDHA:2017:328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
16 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 29250
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot psychische kwetsbaarheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2017, betreft het een asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser die zijn aanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 2 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar het bestreden besluit van 13 december 2016 concludeerde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat er ernstige tekortkomingen waren in de asielprocedure en opvang in Italië, en dat hij als bijzonder kwetsbaar persoon moest worden aangemerkt vanwege zijn psychische problemen, wat extra garanties van Italië vereiste.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat er geen ernstige tekortkomingen waren in Italië. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van het EHRM en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat de situatie in Italië niet zonder meer als veilig kon worden beschouwd. De rechtbank stelde vast dat eiser, gezien zijn psychische problemen, als bijzonder kwetsbaar moest worden aangemerkt en dat de staatssecretaris aanvullende garanties van Italië moest vragen over de zorg en opvang van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de overdracht aan Italië zonder deze garanties een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren.

De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, waarbij ook de proceskosten van € 990,- aan eiser werden toegewezen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij de overdracht van asielzoekers naar andere lidstaten, vooral wanneer er sprake is van kwetsbare personen die specifieke zorg nodig hebben.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/29250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. M.C.M. van der Mark,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. J.E.P. Pijnenburg.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak AWB 16/29251, plaatsgevonden op 5 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen A. Ichola, tolk Yoruba. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Nigeriaanse nationaliteit. Op 2 mei 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Uit EU-Vis en het door eiser overgelegde authentiek bevonden paspoort is gebleken dat eiser door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië in Lagos (Nigeria) in het bezit is gesteld van een Schengenvisum. Verweerder heeft daarom op 3 juni 2016 een verzoek tot overname ingediend bij de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 12, tweede lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). Italië heeft niet tijdig op het overnameverzoek gereageerd, zodat op 4 augustus 2016 een fictief akkoord tot stand is gekomen. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er in Italië ernstige tekortkomingen zijn in de asielprocedure en dat er gebreken zijn in de opvang van en medische zorg aan asielzoekers. Gelet hierop had verweerder de behandeling van de asielaanvraag aan zich moeten trekken. Voorts betoogt eiser dat hij dient te worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar persoon in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (hierna: Tarakhel-arrest). Gezien zijn psychische gesteldheid behoeft eiser specifieke en adequate opvang en medische hulp. Eiser verblijft vanwege zijn medische problemen in de intensief begeleidende opvang (IBO). Verweerder heeft ten onrechte geen individuele garanties gevraagd aan de Italiaanse autoriteiten over de opvang en toegang van eiser tot de medische voorzieningen in Italië. Na overdracht aan Italië zal eiser verstoken blijven van noodzakelijke medische zorg. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn medische situatie verwezen naar zijn patiëntendossier van het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) van 16 november 2016, een behandelovereenkomst van Dimence van 23 november 2016, een brief van zijn behandelend arts drs. C.J. Dees, arts-assistent Psychiatrie Dimence-Deventer van 9 december 2016 en aanvullende informatie van drs. Dees van 3 januari 2017. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in de beroepsgronden voorts gewezen op de volgende stukken: het rapport ‘Aufnamebedingungen in Italien’ van de Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van 15 augustus 2016, een rapport van het US Department of State (USDOS) van 13 april 2016 en een rapport van Amnesty International (AI) van 3 november 2016, ‘Hotspot Italy, How EU’s flagship approach leads to violations of refugee and migrant rights’. Tot slot heeft eiser gewezen op een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 30 juni 2016 (AWB 16/12306) waarin is bepaald dat verblijf in de IBO aanknopingspunten kan geven om een vreemdeling als kwetsbaar als bedoeld in het Tarakhel-arrest aan te merken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Ter beoordeling staat allereerst of verweerder de verantwoordelijkheid voor de
behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich moet trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld
dat er in Italië geen sprake is van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) waaruit volgt dat ten aanzien van Italië in het algemeen nog steeds van het internationaal vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder is in recente arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland (nr. 21459/14) en van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland (nr. 5868/13) geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige situatie.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat de informatie in de door eiser aangehaalde
rapporten geen wezenlijk ander beeld schetst dan reeds in de voornoemde uitspraken van het EHRM en de Afdeling is beoordeeld. Het bevestigt dat sprake is van tekortkomingen, maar biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze beroepsgrond faalt.
8. Ter beoordeling staat vervolgens of eiser vanwege zijn psychische problemen kan
worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar persoon in de zin van het Tarakhel-arrest, zodat verweerder bij overdracht aan Italië aanvullende individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten dient te vragen over passende opvang en zorgvoorzieningen.
9. Eiser heeft, onder verwijzing naar voornoemde overgelegde medische informatie, naar
voren gebracht dat hij lijdt aan een psychotische stoornis NAO en dat hij hiervoor sinds 13 juli 2016 onder psychiatrische behandeling staat. Hij verblijft in de IBO in het Asielzoekerscentrum Schalkhaar. Volgens de meest recente informatie van drs. Dees van 3 januari 2017 is het van absoluut belang dat eiser zijn psychotische medicatie onder begeleiding blijft ontvangen. Bij het wegvallen van de controle op de bijwerkingen en het wegvallen van een vaste structuur in de begeleiding is het risico op terugval in een psychose met daarbij agressief gedrag naar zichzelf of anderen niet uitgesloten. Eiser stelt dat verweerder zich, gelet op het Tarakhel-arrest, onterecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanvullende individuele garanties nodig zijn.
10. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 april
2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1304), op het standpunt gesteld dat eiser met de door hem overgelegde stukken noch door eerdere ervaringen in Italië aannemelijk heeft gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in dat land geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat hij, met de in de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2015 beschreven werkwijze, voldoende heeft gewaarborgd dat eiser ook na zijn overdracht de door hem benodigde voorzieningen zal ontvangen en aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten daarom niet nodig zijn. Verweerder zal, in overeenstemming met artikel 32 van de Dublinverordening, bij de feitelijke overdracht van eiser, informatie verzenden aan de Italiaanse autoriteiten over de bijzondere behoeften van eiser en de feitelijke overdracht opschorten indien de Italiaanse autoriteiten hem informeren dat zij op dat moment niet aan deze behoeften kunnen voldoen. Deze werkwijze is ook in recente uitspraken van de Afdeling van 3 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2214) en 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) als voldoende waarborg aangemerkt.
11. In het Tarakhel-arrest heeft het EHRM overwogen dat de verzoekende
lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aan de Italiaanse autoriteiten aanvullende garanties dient te vragen indien de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3806) volgt dat dit arrest ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de betrokken vreemdeling mede van belang kunnen zijn. Verder volgt uit artikel 21 van Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn) dat onder meer personen met een handicap en personen met ernstige ziekten worden aangemerkt als kwetsbare personen.
12. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Dublinverordening verstrekt de overdragende
lidstaat (…) de verantwoordelijke lidstaat, enkel om ervoor te zorgen dat de
de adequate medische verzorging of behandeling gegeven wordt, informatie over eventuele bijzondere behoeften van de over te dragen persoon, die in specifieke gevallen ook informatie over de fysieke of mentale gezondheidstoestand van die persoon kan omvatten. De informatie wordt doorgegeven in een gemeenschappelijke gezondheidsverklaring met de nodige bijgevoegde stukken. De verantwoordelijke lidstaat zorgt ervoor dat goed in deze bijzondere behoeften wordt voorzien, met name als het gaat om essentiële medische zorg.
13. Niet in geschil is dat eiser psychische problemen heeft en dat hij hiervoor specifieke
opvang en medische behandeling behoeft. Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat eiser in de IBO verblijft en dat het van absoluut belang is dat eiser zijn psychotische medicatie onder begeleiding blijft ontvangen. Gelet hierop dient eiser naar het oordeel van de rechtbank als bijzonder kwetsbaar persoon in de zin van het Tarakhel-arrest te worden aangemerkt. De door verweerder voorgestelde werkwijze overeenkomstig artikel 32 van de Dublinverordening biedt onvoldoende waarborg dat Italië daadwerkelijk in de bijzondere behoeften van eiser kan voorzien. Weliswaar zal Italië volgens deze werkwijze bij de overdracht geïnformeerd worden over de essentiële medische zorgbehoefte van eiser, maar deze werkwijze garandeert niet de terugkoppeling van informatie van Italië aan de Nederlandse autoriteiten indien Italië die bijzondere zorg niet kan bieden. Verweerder dient derhalve voor eiser aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen, temeer daar in het geheel nog geen informatie-uitwisseling over zijn medische situatie heeft plaatsgevonden en er sprake is van een fictief claimakkoord. Zonder deze individuele garanties dat aan eiser adequate opvang en medische behandeling zal worden geboden, levert de overdracht aan Italië een schending van artikel 3 van het EVRM op.
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met
artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
15. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten zijn
vastgesteld op in totaal € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van het beroep, ten bedrage van € 990,- (negenhonderdnegentig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: