ECLI:NL:RVS:2016:2214

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
201602689/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake asielaanvragen van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 april 2016. De rechtbank had de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris van 14 maart 2016 vernietigd. De staatssecretaris had deze aanvragen niet in behandeling genomen, wat leidde tot de rechtszaak. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.C. Heijnneman, stelden dat de staatssecretaris ten onrechte had overwogen dat vreemdeling 1, gezien haar medische omstandigheden, niet als bijzonder kwetsbaar moest worden aangemerkt. De staatssecretaris betoogde dat er geen aanvullende garanties nodig waren voor de opvang van vreemdeling 1 in Italië, omdat hij voldoende had gewaarborgd dat zij de benodigde zorg zou ontvangen na haar overdracht. De rechtbank had echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat vreemdeling 1 adequate zorg zou krijgen zonder deze garanties.

In het hoger beroep oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de staatssecretaris in zijn grieven gelijk heeft. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat vreemdeling 1 afhankelijk was van vreemdeling 2 en dat er bijzondere, individuele omstandigheden waren die een separate overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid zouden getuigen. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van de staatssecretaris ongegrond. De uitspraak is gedaan op 3 augustus 2016.

Uitspraak

201602689/1/V3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 april 2016 in zaken nrs. 16/4943 en 16/4962 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]; (hierna tezamen: de vreemdelingen)
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 14 maart 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 april 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes, hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vreemdeling 1 gelet op haar medische omstandigheden dient te worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbaar persoon in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland (hierna: het arrest Tarakhel), zodat voor haar aanvullende garanties over passende opvang van de Italiaanse autoriteiten moeten worden gevraagd. Dienaangaande betoogt hij, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 17 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1304, en van 14 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:809, dat vreemdeling 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van vorenbedoelde garanties, in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen.
1.1. Tussen partijen is niet in geschil dat vreemdeling 1 medische klachten heeft. De staatssecretaris betoogt echter terecht dat vreemdeling 1 met de door haar overgelegde stukken noch door eerdere ervaringen in Italië aannemelijk heeft gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in dat land geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Zoals volgt uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 17 april 2015 heeft de staatssecretaris, met de in die uitspraak beschreven werkwijze, voorts voldoende gewaarborgd dat vreemdeling 1 ook na haar overdracht de door haar benodigde voorzieningen zal ontvangen. Uit die uitspraak volgt dat de staatssecretaris, in overeenstemming met artikel 32 van Verordening (EU) 604/2016 (PB 2013 L 180), informatie zal verzenden aan de Italiaanse autoriteiten over de bijzondere behoeften van vreemdeling 1 en de feitelijke overdracht opschorten indien de Italiaanse autoriteiten hem informeren dat zij op dat moment niet aan deze behoeften kunnen voldoen. Gelet hierop zijn in het geval van vreemdeling 1 geen aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig.
De grief slaagt.
2. De staatssecretaris klaagt in grief 2 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vreemdeling 1 vanwege haar medische omstandigheden de steun nodig heeft van vreemdeling 2, met wie zij samen naar Nederland is gereisd, zodat de aanvraag van vreemdeling 2 in zoverre afhankelijk is van de aanvraag van vreemdeling 1. Daartoe betoogt hij dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn dat daarmee sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat een eventuele separate overdracht van de vreemdelingen aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt.
2.1. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de omstandigheid dat de vreemdelingen samen naar Nederland zijn gereisd en de stelling dat vreemdeling 1 vanwege haar medische klachten afhankelijk is van de steun van vreemdeling 2 niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat een eventuele separate overdracht van de vreemdelingen aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Hiertoe is van belang dat de vreemdelingen de door hun gestelde afhankelijkheid niet nader hebben onderbouwd.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, wordt aan deze gronden niet toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is er een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 14 maart 2016 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 april 2016 in zaken nrs. 16/4943 en 16/4962;
III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Annen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2016
765.