In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2017 een vordering in kort geding afgewezen. Eisers, die nabestaanden zijn van een persoon die op een muziekfestival door politieagenten is aangehouden en later is overleden, vorderden dat de Staat der Nederlanden de namen van de betrokken agenten zou verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de vordering niet kon worden toegewezen omdat de rechtbank in eerdere strafprocedures al had beslist op een gelijkluidend verzoek van eisers. De voorzieningenrechter benadrukte dat via de voorzieningenrechter geen beslissing van een andere rechter kan worden aangevochten, en dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in de weg staat aan de vordering van eisers. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de veiligheid van de verdachten in het geding was, en had daarom besloten dat zij anoniem moesten blijven in het strafproces. De eisers voerden aan dat het niet verstrekken van de namen van de verdachten in strijd was met hun rechten als slachtoffers en met de beginselen van een goede procesorde. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de eisers hun verzoek al eerder aan de rechtbank hadden voorgelegd en dat er geen nieuwe juridische gronden waren om de vordering opnieuw te behandelen. De vordering werd afgewezen en eisers werden veroordeeld in de proceskosten.