Positie van de Reer Hamar/Benadiri
Deze minderheidsgroep is niet zonder macht en vormt geen straffeloos doelwit voor andere clans. Dit betekent niet dat zij niet langer gediscrimineerd worden, maar dat er een aantal verzachtende omstandigheden in hun voordeel werken. Zij worden geëxploiteerd maar zijn niet gemarginalizeerd. Door hun zaak internationaal onder de aandacht te brengen en te bepleiten hebben zij ook in Somalië bewustwording gegenereerd. Velen zijn relatief welvarend, hebben sleutelposities in het bestuur van de regio Banadir, en slagen erin bescherming te kopen van meerderheidsclans, doch kunnen ook het slachtoffer worden van afpersing en chantage door milities van de grotere clans. Zij zijn ook doelwit van religieuze vervolging door Al-Shabaab.
In de bijbehorende noot staat het volgende:
Bron: Home Office, UK: “Country Information and Guidance; South and central Somalia: Majority clans and minority groups”, maart 2015. § 2.6.14-2.6.20. Dit rapport noemt geen gevallen van vervolging van deze groep door Al-Shabaab.
12. De rechtbank overweegt dat - anders dan eiseres stelt - hieruit niet blijkt dat zij louter door het behoren tot de Reer Hamar te vrezen heeft voor vervolging door Al-Shabaab, reeds nu blijkens de noot geen gevallen van vervolging worden genoemd. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Afdeling op het standpunt gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer wegens haar etnische afkomst vervolging heeft te duchten, dan wel dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade.
13. Eiseres voert verder aan dat zij gezien moet worden als een alleenstaande vrouw en ook om die reden in aanmerking komt voor een vergunning. Eiseres is ongehuwd en woonde samen met haar moeder. Haar moeder werd af en toe geholpen door haar vier broers (de ooms van eiseres). Volgens het WBV 2016/14 wordt een vrouw als alleenstaand aangemerkt indien zij niet minimaal beschikt over één mannelijk familielid tot en met de derde graad in haar herkomstgebied. Vaststaat dat eiseres in het verleden, zij het via haar moeder, hulp ontving van haar ooms. Dat eiseres meent dat dit niet voor haar bedoeld was maar slechts voor haar moeder, betekent niet dat zij bij terugkeer niet opnieuw van deze hulp gebruik zou kunnen maken. Verweerder mag er derhalve vanuit gaan dat zij nog steeds een mannelijk familielid heeft in haar herkomstgebied en dat zij daarom niet als alleenstaande vrouw kan worden aangemerkt. In die zin heeft eiseres met de door haar aangevoerde omstandigheden onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer te vrezen heeft. Ook de gestelde cumulatie van de drie door eiseres genoemde elementen van kwetsbaarheid kan geen doel treffen, nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door deze afzonderlijke elementen als kwetsbaar moet worden aangemerkt.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
15. Ingevolge artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw kan een vertrektermijn worden onthouden indien de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel is afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft dan ook kunnen bepalen dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Nu een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn tegen eiseres is uitgevaardigd, was verweerder ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, in beginsel gehouden een inreisverbod uit te vaardigen.
16. De rechter begrijpt uit de gronden en het verhandelde ter zitting dat eiseres zich beroept op de aanwezigheid van een sociaal netwerk en een Nederlandse vriend in Nederland. Beoordeeld moet worden of hiermee sprake is van humanitaire omstandigheden, als bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vw, waardoor verweerder af had moeten zien van het opleggen van het inreisverbod.
17. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod kunnen naar het oordeel in rechte stand houden. Overwogen wordt dat iedere onderbouwing van de gestelde humanitaire omstandigheden ontbreekt. Verweerder heeft daarin dan ook geen reden hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 66a, achtste lid, van de Vw.
18. Gelet op vorenstaande is het beroep ongegrond.
19. Omdat er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleeft, ziet de rechtbank aanleiding verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.