ECLI:NL:RBDHA:2017:2860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
C-09-525817-KG ZA 17-104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling ongenoegzaamheid bankgarantie in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Schelling, en gedaagde Bacardi and Company Limited, vertegenwoordigd door mr. E.C. Netten. Eiser vorderde vast te stellen dat de door Bacardi gestelde bankgarantie ongenoegzaam was. De achtergrond van de zaak ligt in een eerdere procedure waarin Bacardi was bevolen om zekerheid te stellen voor proceskosten tot een bedrag van € 20.000,--. Eiser stelde dat de bankgarantie, die een vervaltermijn van acht jaar had, niet voldeed aan de eisen die in het eerdere vonnis waren gesteld, omdat deze termijn niet overeenkwam met de verwachte duur van de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de bankgarantie inderdaad ongenoegzaam was, omdat deze vervaltermijn niet in overeenstemming was met de vereisten van de eerdere uitspraak. De rechter benadrukte dat de bankgarantie niet mocht vervallen voordat de bodemprocedure was afgerond. Bacardi kreeg de gelegenheid om binnen een redelijke termijn alsnog een genoegzame bankgarantie te stellen. Daarnaast werd Bacardi veroordeeld in de proceskosten van het geding, die op € 1.200,31 werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 maart 2017.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/525817 / KG ZA 17-104
Vonnis in kort geding van 22 maart 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Schelling te Rotterdam,
tegen:
de vennootschap naar vreemd recht
BACARDI AND COMPANY LIMITED,
gevestigd en kantoorhoudende te Vaduz, Liechtenstein,
gedaagde,
advocaat mr. E.C. Netten te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'Bacardi'.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de akte houdende overlegging producties in kort geding van [eiser] ;
- de brief van [eiser] van 6 maart 2017, met producties;
- de op 8 maart 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 22 april 2013 heeft Bacardi (tezamen met Bacardi-Martini B.V.) [eiser] en 25 andere partijen gedagvaard om te verschijnen ter zitting van deze rechtbank, kort gezegd wegens inbreuk op haar merken. Deze procedure is aanhangig bij deze rechtbank onder zaak- en rolnummer C/09/446565/ HA ZA 13-771.
2.2.
In die procedure heeft de rechtbank - bij incidenteel vonnis van 30 november 2016 - Bacardi bevolen om uiterlijk op woensdag 4 januari 2017 ten behoeve van [eiser] (en zeven andere gedaagden) zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan Bacardi zou kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van (in totaal) € 20.000,--, door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden, met veroordeling van [eiser] (en die zeven anderen) in de kosten van het incident en onder afwijzing van het meer of anders gevorderde in het incident. Voor zover hier van belang overwoog de rechtbank daartoe:
"12.4 (…) Al met al acht de rechtbank € 20.000,- zekerheid ten behoeve van de deze gedaagden redelijk. De zekerheid dient gesteld te worden voor de gehele looptijd van de procedure."
2.3.
In zijn incidentele conclusie, waarbij de zekerheid werd gevorderd, stelde [eiser] - onder meer - het volgende:
"Hoogte zekerheidstelling
167. (…)
168. Bacardi Limited moet in staat worden geacht worden de cautie binnen twee weken na het bevel van de rechtbank te kunnen stellen. Zij kan zich daar immers op voorbereiden. De zekerheid dient te worden gesteld door middel van een op kosten van Bacardi Limited te stellen, onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse Bank op de gebruikelijke garantievoorwaarden (dus zonder vervaltermijn van 8 jaar)."
2.4.
Ter uitvoering van het vonnis van 30 november 2016 heeft Bacardi op 4 januari 2017 - per e-mail - een afschrift van een bankgarantie doen toekomen aan [eiser] , gedateerd op 4 januari 2017 en afkomstig van de Rabobank, tot een maximum bedrag van
€ 20.000,--. Voor zover hier (verder) van belang vermeldt de bankgarantie:
"4. Deze bankgarantie vervalt:
(…)
c. acht (8) jaar na dagtekening van deze garantie."
2.5.
In de bodemprocedure is bepaald dat pleidooien in één of meer incidenten zullen plaatsvinden op 14 september 2017.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert te bepalen dat de door Bacardi gestelde bankgarantie ongenoegzaam is, met veroordeling van Bacardi in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
In de bodemprocedure zal [eiser] zich primair op het standpunt stellen dat de zekerheid niet tijdig is gesteld, nu op 4 januari 2017 niet het originele exemplaar van de bankgarantie aan hem is verstrekt. Subsidiair zal hij aanvoeren dat de door Bacardi afgegeven bankgarantie niet genoegzaam is, althans niet voldoet aan het aan Bacardi gegeven bevel in het vonnis van 30 november 2016, nu deze een - niet-verlengbare - vervaltermijn heeft van acht jaar en binnen die termijn de procedure tussen partijen niet zal zijn geëindigd. Daarmee biedt de bankgarantie onvoldoende zekerheid in de zin van artikel 6:51 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek ('BW'). Ingevolge het bepaalde in artikel 616 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ('Rv') is het aan de voorzieningenrechter van de rechtbank om in kort geding te beslissen over de (on)deugdelijkheid van de bankgarantie.
3.3.
Bacardi voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Tijdigheid bankgarantie
4.1.
Voor zover partijen hebben gedebatteerd over de tijdigheid van de door Bacardi gestelde zekerheid, laat de voorzieningenrechter de stellingen van partijen buiten beschouwing. Daarover en over de eventuele gevolgen ervan dient de bodemrechter zich te zijner tijd dienen uit te spreken. Uit de stellingen van partijen volgt overigens dat partijen die mening ook zijn toegedaan en dat zij dienaangaande in de onderhavige procedure geen beslissing verlangen.
Bevoegdheid
4.2.
Volgens Bacardi is de voorzieningenrechter niet bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen, omdat de in artikel 616 Rv neergelegde regeling slechts van toepassing is in situaties waarin nog zekerheid moet worden gesteld, wat hier niet het geval is nu Bacardi op 4 januari 2017 een bankgarantie heeft verstrekt aan [eiser] .
4.3.
Een dergelijke beperkte strekking van artikel 616 Rv kan echter niet worden aangenomen. Het daarin bepaalde ziet op alle geschillen die voortvloeien uit een krachtens een rechterlijke uitspraak te stellen zekerheid, ongeacht of de zekerheid reeds of nog niet is gesteld en dus ook voor wat betreft de vraag of een gestelde zekerheid genoegzaam is (zie ook
Burgerlijke Rechtsvordering, Tekst & Commentaar, art 224, aantekening 4b).
Ontvankelijkheid
4.4.
Bacardi stelt zich voorts op het standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij daarbij geen belang heeft. Volgens haar heeft [eiser] niets aan een kort gedingvonnis, aangezien daarin slechts een voorlopig oordeel wordt geveld en het aan de bodemrechter is om de genoegzaamheid van de bankgarantie definitief vast te stellen en aan de eventuele ongenoegzaamheid sancties te verbinden.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor met betrekking tot de bevoegdheid is overwogen, volgt dat artikel 616 Rv een speciale regeling voor - onder andere - een geschil als het onderhavige betreft en dat de voorzieningenrechter in kort geding daarvoor de aangewezen rechter is. Dat brengt mee dat een beslissing in zo'n procedure geen voorlopig karakter heeft en dat de bodemrechter daaraan is gebonden, ook al betreft het een uitspraak in kort geding. Overigens is het uiteindelijk wel de bodemrechter die beslist of de uitspraak gevolgen heeft voor de bodemprocedure en - zo ja - welke. [eiser] onderschrijft dit laatste ook.
Declaratoir vonnis
4.6.
Aan de stelling van Bacardi dat de vordering van [eiser] zich niet verdraagt met de aard van een kort geding, omdat toewijzing ervan leidt tot een declaratoir vonnis moet worden voorbijgegaan. Nog los van het feit dat ook andere situaties zich kunnen lenen voor een kort gedingvonnis met een declaratoir karakter (bijvoorbeeld in geval van een vordering ex art. 3:300 BW), volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de bevoegd- en ontvankelijkheid dat de voorzieningenrechter in kort geding een declaratoir vonnis kan uitspreken in een situatie zoals hier aan de orde.
Spoedeisendheid
4.7.
Het beroep van Bacardi op het ontbreken van een spoedeisend belang wordt verworpen. Blijkens de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 616 Rv brengt de aard van de materie mee dat steeds spoedeisendheid aanwezig mag worden verondersteld (Parl. Gesch. NBW, Wijziging Rv (Inv. 3, 5 en 6), p. 275-276).
Genoegzaamheid bankgarantie
4.8.
De ongenoegzaamheid van de door Bacardi gestelde zekerheid is volgens [eiser] enkel gelegen in het feit dat de afgegeven bankgarantie een vervaltermijn heeft van acht jaar na dagtekening, zonder mogelijkheid tot verlenging, terwijl ervan moet worden uitgegaan dat de bodemprocedure na het verstrijken van die termijn nog niet zal zijn geëindigd. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
4.9.
In het incidentele vonnis van 30 november 2016 heeft de rechtbank Bacardi bevolen om uiterlijk op woensdag 4 januari 2017 ten behoeve van - onder meer - [eiser] zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan Bacardi zou kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van (in totaal) € 20.000,--, door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke garantievoorwaarden, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde in het incident ex artikel 224 Rv. Het dictum van die uitspraak moet worden uitgelegd in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid (zie o.a. Hoge Raad, 27 juni 2014; ECLI:NL:HR:2014:1532).
4.10.
In zijn incidentele conclusie heeft [eiser] uitdrukkelijk aangevoerd dat de bankgarantie geen - niet-verlengbare - vervaltermijn van acht jaar mag hebben. De achterliggende reden daarvoor is te vinden in de randnummers 87 en 88 van die conclusie, waarin wordt aangevoerd dat (i) Bacardi ter uitvoering van een eerder uitgesproken incidenteel vonnis, waarbij zij werd bevolen om ten behoeve van een mede-gedaagde van [eiser] , te weten [A] , zekerheid te stellen tot een bedrag van € 20.000,-- door middel van een onherroepelijke bankgarantie op gebruikelijke voorwaarden, een bankgarantie had verstrekt met een vervaltermijn van acht jaar zonder verleningsmogelijkheid en (ii) een dergelijke bankgarantie onvoldoende zekerheid biedt in de zin van artikel 6:51 BW en (iii) daarmee niet was voldaan aan de in het (eerdere) vonnis gestelde eis betreffende de "gebruikelijke garantievoorwaarden". Het juridische debat tussen partijen in de onderhavige zaak betrof dus ook de looptijd van de zekerheidstelling.
4.11.
In haar vonnis van 30 november 2016 heeft de rechtbank - onder 12.4 - overwogen dat Bacardi ten behoeve van [eiser] zekerheid moet stellen voor
de gehele looptijd van de procedure. Mede bezien in het licht van hetgeen hiervoor - onder 4.10 - is overwogen, brengt die overweging mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de ten behoeve van [eiser] te verstrekken bankgarantie, waartoe Bacardi in het dictum is bevolen, niet kan en mag vervallen vóór het einde van de procedure, ook al vermeldt het dictum dit laatste niet uitdrukkelijk. Dat klemt te meer, nu gesteld noch gebleken is dat Bacardi in de incidentele procedure bezwaar heeft gemaakt tegen de stelling van [eiser] dat de bankgarantie geen vervaltermijn van acht jaar, zonder mogelijkheid tot verlenging, dient te hebben. Bacardi moet dat ook hebben begrepen.
4.12.
Daar komt bij dat geenszins kan worden uitgesloten dat de bodemprocedure zal zijn geëindigd ná het verstrijken van de vervaltermijn van de bankgarantie van acht jaar. In de inmiddels al bijna vier jaar aanhangige procedure is eerst onlangs bepaald dat op 14 september 2017 pleidooien in de incidenten zullen plaatsvinden. Het 'bodemgeschil' kan pas daarna weer aan de orde komen. Bovendien heeft Bacardi op 24 februari 2017 hoger beroep ingesteld tegen het incidentele vonnis van 30 september 2016, voor zover de rechtbank zich daarin onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van de vorderingen tegen een zevental buitenlandse mede-gedaagden van [eiser] , wat tot vertraging van de bij deze rechtbank aanhangige bodemprocedure kan leiden. Verder moet er rekening mee worden gehouden dat hoger beroep zal worden ingesteld tegen het incidentele vonnis inzake de kwesties waarover op 14 september 2017 zal worden gepleit, wat ook weer tot oponthoud in de bodemzaak zal kunnen leiden.
4.13.
Een en ander betekent dat de door Bacardi op 4 januari 2017 verstrekte bankgarantie ten behoeve van [eiser] niet als genoegzaam kan worden aangemerkt.
Afronding
4.14.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen op de hieronder in het dictum vermelde wijze. Bacardi zal - zoals door haar subsidiair verzocht - nog wel in de gelegenheid worden gesteld om - met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.8 tot en met 4.13 is overwogen - binnen een redelijke termijn alsnog een genoegzame bankgarantie ten behoeve van [eiser] te stellen, ex artikel 616 lid 3 aanhef en onder a BW. [eiser] heeft op de zitting aangegeven in te stemmen met toewijzing van dat verzoek van Bacardi, zij het dat hij daarbij heeft aangegeven zich in de bodemprocedure op het standpunt te (blijven) stellen dat de bankgarantie van 4 januari 2017 ondeugdelijk is, met alle daaruit voortvloeiende gevolgen voor de bodemzaak van dien.
4.15.
Bacardi zal - als de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat de op 4 januari 2017 door Bacardi ten behoeve van [eiser] gestelde bankgarantie ongenoegzaam is;
5.2.
bepaalt dat Bacardi uiterlijk op
woensdag 5 april 2017alsnog/andermaal ten behoeve van [eiser] zekerheid mag stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij in de bodemzaak zou kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van € 20.000,--, door middel van een onherroepelijke afroepgarantie van een gerenommeerde Nederlandse bank op gebruikelijke voorwaarden, met dien verstande dat deze in ieder geval niet mag vervallen vóór het einde van de procedure;
5.3.
veroordeelt Bacardi in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.200,31, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 287,-- aan griffierecht en € 97,31 aan dagvaardingskosten;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2017.
jvl