ECLI:NL:RBDHA:2017:2650
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling procesbelang bij vreemdeling met onbekende bestemming in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse vreemdeling, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De rechtbank moest beoordelen of er nog sprake was van procesbelang, aangezien de eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank oordeelde dat de enkele mededeling van de gemachtigde dat er nog contact is met de vreemdeling onvoldoende was om procesbelang aan te nemen. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling aannemelijk moest maken dat hij prijs stelde op een inhoudelijke behandeling van zijn beroep.
De rechtbank overwoog dat verschillende aspecten een rol kunnen spelen bij de beoordeling van procesbelang, zoals het moment van het laatste contact tussen de gemachtigde en de vreemdeling, en de redenen voor het vertrek met onbekende bestemming. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij prijs stelde op de beoordeling van zijn beroep, onder andere omdat hij niet in staat was om de opvang af te wachten en zijn gemachtigde aangaf dat hij contact met hem kon opnemen.
De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke behandeling van het beroep voortgezet en vastgesteld dat de aanvraag van de eiser om een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling was genomen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.