ECLI:NL:RBDHA:2016:8383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
AWB 16/13484, AWB 16/13485, AWB 16/13482 & AWB 16/13483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en verantwoordelijkheidskwesties onder het Dublin-systeem

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2016, zijn de asielaanvragen van eisers, van Servische nationaliteit, aan de orde. De rechtbank heeft eerder op 8 juni 2016 een uitspraak gedaan waarin verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de opdracht kreeg om de aanvragen van eisers in behandeling te nemen. Echter, in de bestreden besluiten van 13 juni 2016 heeft verweerder opnieuw de aanvragen niet in behandeling genomen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet aan de eerdere opdracht heeft voldaan, omdat er geen recente informatie over de opvangsituatie in Bordeaux is betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen de asielaanvragen van eisers in behandeling te nemen en deze inhoudelijk af te handelen. Tevens zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eisers veroordeeld tot een bedrag van € 1.488,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/13484 (beroep) & AWB 16/13485 (voorlopige voorziening)
AWB 16/13482 (beroep) & AWB 16/13483 (voorlopige voorziening)
V-nrs: [nummers]
proces-verbaal van de uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningen-rechter van 7 juli 2016 in de zaken tussen
[eiser], geboren op [geboortedatum 1] 1967, eiser en verzoeker,
[eiseres 1],geboren op [geboortedatum 2] 1976, eiseres en verzoekster,
gezamenlijk te noemen: eisers
mede namens hun minderjarige kinderen:
[eiseres 2],geboren op [geboortedatum 3] 2006 en
[eiseres 3],geboren op [geboortedatum 4] 2010,
allen van Servische nationaliteit
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Hakfort).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 10 mei 2016 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor hun asielaanvragen.
De beroepen van eisers tegen de besluiten van 10 mei 2016 zijn door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem bij uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:7189) gegrond verklaard. Zij heeft daarbij de besluiten van 10 mei 2016 vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van haar uitspraak.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 juni 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlening van een asielvergunning opnieuw niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor hun asielaanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Ook hebben zij verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt overdracht te verbieden totdat op de beroepen is beslist.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna alleen: de rechtbank) heeft de zaken behandeld op de zitting van 7 juli 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig: D. Vogl, tolk Servo-Kroatisch.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder de asielaanvragen van eisers in behandeling neemt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.488, - (zegge: duizendvierhonderdachtentachtig euro).

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In de uitspraak van 8 juni 2016 heeft de rechtbank verweerder een opdracht gegeven. Volgens overweging 5. van die uitspraak luidt die opdracht als volgt:

“(…) Verweerder zal daarbij moeten betrekken recente informatie over de situatie van opvang in Bordeaux. Zonodig zal verweerder - om te voorkomen dat door een overdracht van eisers een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 EVRM plaatsvindt - zich bij de Franse autoriteiten ervan moeten vergewissen dat eisers na een overdracht adequate opvang in Bordeaux (of elders in Frankrijk) zullen krijgen.”

3. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de inhoud van de bestreden besluiten er geen blijk van dat verweerder aan die opdracht heeft voldaan, omdat geen recente informatie over de opvangsituatie in Bordeaux bij de besluitvorming is betrokken. Evenmin is gebleken dat verweerder zich bij de Franse autoriteiten ervan vergewist heeft dat eisers na overdracht adequate opvang in Bordeaux of elders in Frankrijk zullen krijgen. De door verweerder ter zitting gegeven uitleg dat geen recente informatie in de vorm van gepubliceerde rapporten voorhanden is en dat verweerder bij de bestreden besluiten het motiveringsgebrek heeft geprobeerd te herstellen door nogmaals uit te leggen wat uit het rapport van Asylum Information Database (AIDA) van december 2015 afgeleid kan worden, leidt niet tot het oordeel dat de opdracht van de rechtbank op juiste wijze is ingevuld. Er is immers in het geheel geen inspanning geleverd om recente informatie over de opvangvoorzieningen in Bordeaux te verkrijgen. Het voornoemde rapport was reeds door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betrokken bij de uitspraak en op grond daarvan was geoordeeld dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat ‘Dublin-returnees’ bij overdracht naar Frankrijk niet in een situatie terecht zullen komen die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verder heeft de rechtbank bij die uitspraak geoordeeld dat verweerders beroep op in het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zonder nadere informatie over Bordeaux, onvoldoende is.
4. Het door verweerder ter zitting gedane verzoek om aanhouding om bij de beslisafdeling te informeren of zij bereid zijn alsnog recente informatie in te winnen bij de Franse autoriteiten wordt door de rechtbank afgewezen, omdat de opdracht in de uitspraak van 8 juni 2016 voldoende helder is. Er bestaat daarom naar het oordeel van de rechtbank geen reden verweerder alsnog gelegenheid te bieden informatie in te winnen aangaande de opvangsituatie. Indien verweerder het niet eens is met de uitspraak van 8 juni 2016 waarin is bepaald dat zonder nadere informatie uitgegaan dient te worden van ontoereikende opvangvoorzieningen voor dit gezin met minderjarige kinderen, had het op zijn weg gelegen daartegen hoger beroep in te stellen. Omdat dit niet is gebeurd, staat voornoemd oordeel in rechte vast.
5. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding zelf in de zaken te voorzien, in die zin dat verweerder de asielaanvragen van eisers in behandeling dient te nemen en deze inhoudelijk dient af te handelen en bepaalt daarbij dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten. Gegeven het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaken bestaat geen aanleiding de verzoeken om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten. Het betreft hier naar het oordeel van de rechtbank samenhangende zaken, zodat die kosten worden begroot op een forfaitair bedrag van € 1.488, - (één punt voor het beroepschrift, één punt voor het verzoekschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, € 496, - per punt met wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: HB

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.