3.3Uit het rapport blijkt dat, hoewel Dublinclaimanten die terugkeren in Frankrijk in principe hetzelfde worden behandeld als reguliere asielzoekers en als gevolg daarvan in aanmerking komen voor dezelfde opvangvoorzieningen, in de praktijk veel ‘Dublin returnees’ op straat of in kraakpanden leven. Met betrekking tot de situatie in Bordeaux blijkt dat het bestuur noodopvang heeft gecreëerd in - hoofdzakelijk - hotels, maar dat geen duurzame oplossing is gevonden en dat asielzoekers daar nog steeds op straat verbleven ten tijde van de publicatie van het rapport. Uit het rapport blijkt niet dat de situatie voor Dublinclaimanten in Bordeaux significant anders is dan die van reguliere asielzoekers. Niet in geschil is dat eisers in geval van een overdracht aan Frankrijk naar Bordeaux zullen moeten terugkeren. De informatie uit voornoemd rapport dat noodopvang is gecreëerd in hotels, komt voorts overeen met de verklaring van eisers dat zij tijdens hun verblijf in Frankrijk in een hotel moesten verblijven. Verweerder heeft geen recente informatie over de opvangsituatie in Bordeaux ingebracht waaruit blijkt dat de in het AIDA rapport geschetste problemen zich ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten niet meer voordeden. Verweerder heeft zich daarom - zonder nadere motivering - niet op het standpunt kunnen stellen dat ‘Dublin-returnees’ bij overdracht naar Frankrijk niet in een situatie terecht zullen komen die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest. Ook verweerders beroep op het interstatelijke vertrouwensbeginsel is, zonder nadere informatie over Bordeaux, onvoldoende. De uitspraken waar verweerder in zijn verweerschrift naar heeft verwezen, waaronder de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 23 december 2015 (Awb 15/21400) en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats Amsterdam, van 30 maart 2016 (Awb 16/4958), brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu in deze uitspraken de hiervoor geciteerde passages uit het AIDA-rapport van december 2015 niet kenbaar zijn betrokken.
4. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de beroepen gegrond verklaren. De bestreden besluiten zijn in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen. Verweerder zal daarbij moeten betrekken recente informatie over de situatie van opvang in Bordeaux. Zonodig zal verweerder - om te voorkomen dat door een overdracht van eisers een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 EVRM plaatsvindt - zich bij de Franse autoriteiten ervan moeten vergewissen dat eisers na een overdracht adequate opvang in Bordeaux (of elders in Frankrijk) zullen krijgen.
6. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. Daarbij merkt de rechtbank de beide beroepen aan als samenhangende zaken, zodat deze worden beschouwd als één zaak. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoeken om een voorlopige voorziening
7. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. Nu in de hoofdzaken wordt beslist, is aan de verzoeken het belang komen te ontvallen, zodat deze reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komen. De voorzieningenrechter zal de verzoeken om een voorlopige voorziening afwijzen.
9. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. Ook hier is sprake van samenhangende zaken. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 496,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).