ECLI:NL:RBDHA:2017:2293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtspositie van een ambtenaar na schriftelijke waarschuwing in het kader van wangedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door J.J.M. Boot, en de Commandant Koninklijke Militaire School Luchtmacht Vliegbasis Woensdrecht. De eiser had een schriftelijke waarschuwing ontvangen van verweerder naar aanleiding van een veroordeling voor mishandeling van zijn ex-vriendin, die tevens zijn collega was. De eiser was van mening dat de waarschuwing niet alleen een intern sturingsmiddel was, maar ook invloed had op zijn rechtspositie, omdat deze waarschuwing in de toekomst meegewogen zou worden in eventuele disciplinaire maatregelen. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke waarschuwing, ondanks dat deze niet expliciet als plichtsverzuim was gekwalificeerd, wel degelijk invloed had op de rechtspositie van de eiser. De rechtbank stelde vast dat de waarschuwing verder ging dan een normaal sturingsmiddel en dat het bezwaar van de eiser ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om het bezwaar van de eiser inhoudelijk te beoordelen en een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/6767

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.J.M. Boot),
en
de Commandant Koninklijke Militaire School Luchtmacht Vliegbasis Woensdrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. S.R.M. van Haren en mr. C.E. Lamberti).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een schriftelijke waarschuwing gegeven.
Bij besluit van 1 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2017.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht (per fax van 6 februari 2017, 12:05 uur) van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 7 januari 2016 een schriftelijke waarschuwing aan eiser gegeven in verband met eisers veroordeling voor mishandeling van zijn ex-vriendin, tevens collega. Verweerder heeft op basis van deze veroordeling geconstateerd dat eiser zich ernstig heeft misdragen en dat zijn gedragingen niet conform de gewenste waarden en normen zijn die van een medewerker van defensie worden verwacht. Verweerder geeft eiser de schriftelijk waarschuwing dat deze of andere misdragingen niet meer mogen plaatsvinden. Verweerder wijst erop dat, indien zich gedurende de periode van eiser als leerling van de Koninklijke Militaire School Luchtmacht vliegbasis Woensdrecht wederom misdragingen voordoen, de schriftelijke waarschuwing zal meewegen in zijn uiteindelijke besluit.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schriftelijke waarschuwing naar het oordeel van verweerder niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De schriftelijke waarschuwing dient als een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen te worden aangemerkt, waartegen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. In de waarschuwing is ook geen gekwalificeerd begrip opgenomen, waaraan het bijzondere rechtsgevolg van disciplinaire bestraffing verbonden kan worden. De schriftelijke waarschuwing brengt naar het oordeel van verweerder dan ook geen verandering in de rechtspositie van eiser teweeg.
3. Eiser voert aan dat verweerder geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met het traject dat aan de schriftelijke waarschuwing is voorafgegaan. Eiser werd vanwege vermeend wangedrag geconfronteerd met een voornemen tot ontslag, naar aanleiding waarvan een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Eiser kreeg daarna bericht dat hij per 1 januari 2016 zou worden ontslagen. Dat ontslag is niet doorgegaan, maar is omgezet in een gesprek met de commandant, hetgeen heeft geleid tot de schriftelijke waarschuwing. In de waarschuwing staat uitdrukkelijk vermeld dat de waarschuwing bij een volgend incident zal meewegen in het uiteindelijke besluit. Eiser meent dat kan worden vastgesteld dat de gegeven waarschuwing niet enkel een normaal sturingsmiddel in de interne verhouding is, maar ook effect heeft op zijn rechtspositie, omdat de waarschuwing in de toekomst van doorslaggevende betekenis kan zijn voor tegen eiser te nemen maatregelen. Eisers bezwaar had derhalve inhoudelijk beoordeeld moeten worden.
4. Verweerder heeft in het verweerschrift naar voren gebracht dat het feit dat er een voornemen tot ontslag is geweest, niet afdoet aan het feit dat hij niet is overgegaan tot effectuering hiervan. Eiser is ondanks zijn veroordeling terug opgenomen in de opleiding en bevorderd tot korporaal. Er is volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Dat de waarschuwing zal meewegen in een eventueel toekomstig te nemen rechtspositioneel besluit is inherent aan het gegeven dat iets een waarschuwing is, maar maakt niet dat het schrijven een verandering in de rechtspositie van eiser teweeg brengt.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie onder meer CRvB 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7741) is het rechtspositionele belang van de ambtenaar rechtstreeks betrokken bij (de schriftelijke vastlegging van) de vaststelling dat een ambtenaar zich in de termen van het toepasselijke rechtspositionele voorschrift aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. In dat geval gaat de vaststelling verder dan het hanteren van een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen, waartegen geen rechtsmiddel open staat. Ontbreekt een uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim, dan is de waarschuwing uitsluitend als zo'n sturingsmiddel aan te merken en brengt zij geen wijziging in de rechtspositie van de betrokkene (zie ook CRvB 28 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2606).
5.2.
De rechtbank stelt vast dat blijkens het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) bij militairen niet wordt gesproken van plichtsverzuim, maar van wangedrag of nalatigheid. Voorts stelt de rechtbank vast dat hier in de schriftelijke waarschuwing niet uitdrukkelijk wordt gesteld dat er sprake is van wangedrag (of nalatigheid), maar dat er is geconstateerd dat eiser zich ernstig heeft misdragen en dat de gedragingen niet conform de gewenste waarden en normen zijn die van een medewerker van defensie worden verwacht. Daarmee is als wangedrag te kwalificeren gedrag vastgesteld zonder dat die kwalificatie expliciet daaraan is gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de term wangedrag (of plichtsverzuim) niet expliciet is genoemd in de schriftelijke waarschuwing er niet toe leidt dat nooit sprake kan zijn van een vaststelling die verder gaat dan het hanteren van een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen, waartegen geen rechtsmiddel open staat. Zou dit anders zijn, dan zou dit betekenen dat door het enkel vaststellen van het als wangedrag (of plichtsverzuim) te kwalificeren gedrag, zonder die kwalificatie expliciet op te nemen, het kunnen aanwenden van rechtsmiddelen onmogelijk zou worden gemaakt. Gelet op de in de schriftelijke waarschuwing gegeven omschrijving van de als wangedrag te kwalificeren gedraging van eiser is de rechtbank van oordeel dat het rechtspositionele belang van eiser door deze waarschuwing rechtstreeks wordt geraakt.
5.3.
De rechtbank acht voorts van belang dat in de schriftelijke waarschuwing niet is opgenomen dat deze bij een nieuwe misdraging
kanmeewegen, maar dat de schriftelijke waarschuwing
zalmeewegen in het uiteindelijk te nemen besluit, zonder dat daarbij een termijn is genoemd. De rechtbank stelt vast dat de gevolgen van deze schriftelijke waarschuwing hiermee verder strekken dan de gevolgen van een – evident appellabel - ambtsbericht, nu een ambtsbericht voor de periode van ten hoogste zes jaar
kanworden meegewogen. Mede gelet hierop moet de aan de orde zijnde schriftelijke waarschuwing naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is gegrond.
5.4.
Verweerder zal eisers bezwaar inhoudelijk moeten beoordelen en een nieuw besluit moeten nemen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 496,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar;
- draagt verweerder op aan eiser het betaalde griffierecht van € 167,- (zegge:
honderdzevenenzestig euro) te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 469,- (zegge: vierhonderd negenenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van mr. C. van Oorschot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.