ECLI:NL:RBDHA:2017:2228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wijziging datum leeftijdsontslag op basis van indeling bij CZSK

Op 8 maart 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een adjudant-onderofficier geboren in 1963, en de minister van Defensie. Eiser had verzocht om zijn datum van functioneel leeftijdsontslag (FLO) te wijzigen naar de datum die geldt voor militairen bij de Koninklijke Marine (KM), op basis van zijn indeling bij het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK). De rechtbank oordeelde dat eiser per 3 juli 2006 was herbestemd van de KM naar de Koninklijke Luchtmacht (KLu) en dat de overgangsbepaling van artikel 39a van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) niet op hem van toepassing was. Eiser had eerder een verzoek ingediend om zijn FLO-leeftijd te wijzigen, maar dit was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat eiser geen rechtsmiddelen had aangewend tegen het besluit van 20 april 2006, waardoor dit besluit in rechte vaststond. Eiser had ook geen recht op informatie over de gevolgen van zijn herindeling voor zijn ontslagleeftijd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de overgangsbepaling van artikel 39a van het AMAR specifiek geldt voor militairen van de zeemacht, wat in dit geval niet op eiser van toepassing was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/4669 MAW

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. A.F. Vink en mr. J.K. van Scheppingen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers rekest van 22 oktober 2015 om de voor hem geldende datum leeftijdsontslag te wijzigen in de datum functioneel leeftijdsontslag op basis van zijn indeling bij het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2017.
Ter zitting is dit beroep gevoegd behandeld met de zaken SGR 16/4691 MAW, SGR 16/4692 MAW, SGR 16/4677 MAW, SGR 16/4695 MAW en SGR 16/4699 MAW.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst voor het doen van uitspraak.

Overwegingen

1 Eiser, thans adjudant-onderofficier, is geboren op [geboortedatum] 1963. Hij is op 12 oktober 1981 aangesteld bij de Koninklijke Marine (KM).
1.1
Bij besluit van de staatssecretaris van Defensie van 20 april 2006 is eiser medegedeeld dat hij met ingang van 3 juli 2006 is herbestemd van de KM (thans: CZSK) naar de Koninklijke Luchtmacht (KLu; thans Commando LuchtstrijdKrachten (CLSK)). Eiser wordt op datum overgang naar de KLu bestemd voor de functie van [functie] , standplaats Vliegbasis Soesterberg (Vlb Soesterberg). Genoemde functie wordt eiser toegewezen na afronding van de vaktechnische en aanvullende opleidingen. Voor zover eisers maandsalaris bij de KLu lager uitvalt dan het salaris waar eiser bij de KM tot 3 juli 2006 aanspraak op had, wordt eiser een overbruggingstoelage toegekend. Dit besluit dient eiser aan te merken als een supplement op zijn akte van aanstelling.
1.2
Eiser heeft verweerder bij rekest van 22 oktober 2015 verzocht zijn datum FLO-leeftijd conform artikel 39a, sub a, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) vast te stellen op de FLO-leeftijd die is vastgesteld voor militairen bij de KM.
Bij besluit van 10 december 2015 is dit rekest afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 april 2016 waarbij zijn bezwaar ongegrond is verklaard.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder meer ten grondslag gelegd dat de indeling van eiser bij de KM per 3 juli 2006 is gewijzigd in een indeling bij de KLu. Als gevolg daarvan is tevens de datum gewijzigd waarop eiser met leeftijdsontslag kan gaan. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen.
3 Eiser stelt onder meer dat hij sedert 3 juli 2006 nog altijd is ingedeeld bij de KM. Hij is per 3 juli 2006 uitsluitend herbestemd en niet heringedeeld bij de KLu.
4.1.1
Bij besluit van 28 augustus 1989 is het AMAR gewijzigd (Stb. 1989, 386). In artikel 20 van het AMAR is de wijziging van bestemming opgenomen. Artikel 20 van het AMAR is per 1 januari 1990 in werking getreden.
Artikel 20 van het AMAR - voor zover hier van belang - luidde ten tijde van het besluit van 20 april 2006 als volgt:
“1. De militair kan worden bestemd voor een andere groepen van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd:
a. op zijn aanvraag, al dan niet binnen het krijgsmachtdeel waartoe hij behoort.
2. Bij toepassing van het eerste lid wordt gewijzigd hetgeen ingevolge artikel 12, onderdelen b, e en/of g, in de akte van aanstelling is opgenomen.”
In de NvT bij artikel 20 van het AMAR is vermeld:

In het vervallen artikel 136 van het AMAR was de overbrenging van militairen beneden de rang van luitenant ter zee der 3e klasse en van tot de landmacht behorende militairen beneden de rang van tweede-luitenant geregeld. De Wet BOB 1985 kent in artikel 30 een vergelijkbare voorziening, de Wet RP 1985 in artikel 35. De wijziging van bestemming, zoals opgenomen in artikel 20 behelst een vertaling daarvan naar het nieuwe personeelssysteem, waarin bestemming voor groepen van functies centraal staat. Waar in het vervallen artikel 136 overbrenging kon plaatsvinden bij gebleken noodzaak in het belang van de dienst, bij voorkeur met instemming van de militair, is daaraan toegevoegd de mogelijkheid dat de militair op zijn daartoe gedaan verzoek bestemd wordt voor andere groepen van functies. Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan het streven om de militair een grotere verantwoordelijkheid te laten dragen voor zijn toekomst. Voorts is gestalte gegeven aan de intentie om de overgang van het ene krijgsmachtdeel naar het andere krijgsmachtdeel mogelijk te maken, zonder formele belemmeringen. In het oude systeem was daarvoor ontslag en een nieuwe aanstelling noodzakelijk. (…) In de voorgestelde bepaling is voorzien in de mogelijkheid deze overgang te realiseren middels een wijziging van de akte van aanstelling op de relevante punten.
4.1.2
Artikel 12a van het AMAR, waarin de wijziging van bestemming en indeling thans is neergelegd, is in het AMAR gevoegd met artikel I, onder G, van het Besluit van 24 januari 2011 (Stb. 2011, 21). Dit artikel is per 1 februari 2011 in werking getreden.
In de NvT is vermeld:

Onderdeel G
Het wijzigen van bestemming was tot op heden geregeld in artikel 20. De gewijzigde systematiek is thans in artikel 12a, eerste lid, neergelegd. Bij aanstelling wordt een militair ingedeeld bij een operationeel commando en bestemd voor een groep van functies. Het is mogelijk deze bestemming te wijzigen. In sommige gevallen kan dit indeling bij een ander operationeel commando tot gevolg hebben. In dit laatste geval zal de indeling bij het andere operationeel commando, gelet op het ingrijpende karakter van de herindeling voor de militair, in beginsel met de instemming van de militair moeten plaatsvinden. Ingevolge het tweede lid wordt bij een wijziging van de bestemming van de militair zijn aanstellings-beschikking gewijzigd. (…)”
4.2
Artikel 12 van het AMAR luidde ten tijde van het besluit van 20 april 2006 als volgt:
“Aan de militair wordt zo spoedig mogelijk na aanstelling een akte van aanstelling uitgereikt. Deze moet in ieder geval inhouden:
a. naam en voornamen, alsmede de plaats en datum van geboorte;
b. het krijgsmachtdeel waarbij de militair is aangesteld;
c. de categorie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, waartoe de militair behoort;
d. de rang of stand en klasse die de militair is toegekend;
e. de functie dan wel groepen van functies waarvoor de militair is bestemd;
f. de datum van ingang van de aanstelling;
g. voor zover toepasselijk, de aan de aanstelling verbonden verplichtingen als bedoeld in artikel 7.”
4.3
Ingevolge artikel 39, tweede lid, onder a, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend ter zake van het bereiken of overschrijden van de leeftijd van 60 jaar.
4.4
Ingevolge artikel 39a van het AMAR kan, in afwijking van artikel 39, tweede lid, onderdeel a, van het AMAR, aan de militair die vóór 1 januari 2002 voor onbepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel, ontslag worden verleend wegens het bereiken of overschrijden van de in artikel 39a nader aangeduide ontslagleeftijden. Dit ziet op de militair van de zeemacht zonder rang, of die een rang bekleedt lager dan luitenant ter zee der derde klasse.
4.5
In een “P&O flash voor leidinggevenden” van 25 augustus 2015 is vermeld dat fase 3 militairen die worden ingedeeld bij een ander Operationeel Commando (OPCO), ook in aanmerking komen voor de overgangsbepaling voor de ontslagleeftijd, zoals deze van toepassing is bij dat OPCO (AMAR artikel 39a).
Voor fase 3 militairen die sinds 2002 bij een ander OPCO zijn ingedeeld, kan het, volgens dit document, gunstig zijn om gebruik te maken van de overgangsbepaling van het OPCO waar zij nu onder vallen. Als dit nog niet van toepassing is, kunnen zij een verzoek indienen om de datum van het leeftijdsontslag alsnog in lijn te brengen met die overgangsbepaling die voor hun huidige OPCO geldt. Als geen verzoek wordt ingediend, dan blijft de huidige ontslagleeftijd gehandhaafd.
5 In dit geschil is aan de orde de vraag of eiser moet worden geacht nog altijd te zijn ingedeeld bij het OPCO CZSK en op grond daarvan, hoewel hij een functie vervult bij het OPCO CLSK, op een eerdere datum met leeftijdsontslag kan gaan dan op de datum die voor hem zou gelden bij het CLSK.
6.1
De rechtbank overweegt dat eiser bij besluit van 20 april 2006 onder de term herbestemming is overgegaan van de KM naar de KLu, is bestemd voor een functie en voorts te kennen is gegeven dat dit besluit dient te worden aangemerkt als een supplement op eisers akte van aanstelling. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit. Dit besluit staat dan ook in rechte vast.
Niet is gebleken dat de KM, en later het CZSK, over de periode vanaf deze overstap, rechtspositioneel gezien, nog bemoeienis heeft gehad met eiser. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij vanaf zijn overstap naar de KLu het uniform van de KLu draagt. Ook heeft nadien ten aanzien van eiser functietoewijzing binnen de KLu (CLSK) plaatsgehad, waarbij eiser ook binnen de KLu (CLSK) is bevorderd. Toewijzing van een functie bij het CZSK ligt voor eiser niet (meer) in de rede.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat eiser per 3 juli 2006 is herbestemd en ingedeeld bij de KLu (het CLSK). Dat destijds voor de overgang naar de KLu de term herbestemming in plaats van de huidige term herindeling is gehanteerd, is - gelet op de tekst van artikel 20 van het AMAR zoals dat destijds luidde - niet onbegrijpelijk. Aan de herindeling is voorts feitelijk uitvoering gegeven.
Eiser heeft nog gesteld dat hij destijds niet door verweerder is geïnformeerd ter zake van het feit dat hij na zijn overstap naar de KLu op een latere datum met leeftijdsontslag zou gaan dan indien hij bij de KM zou zijn gebleven. De rechtbank overweegt dat voor verweerder geen rechtsplicht bestaat om eiser te informeren op dit punt. Dit geldt te meer nu de herindeling heeft plaatsgevonden op eisers verzoek. Het had op de weg van eiser gelegen om zich voorafgaand aan het indienen van zijn verzoek tot herindeling te laten informeren over de consequenties ter zake van de datum van het leeftijdsontslag. Dat eiser dit niet heeft gedaan, dient voor zijn risico te blijven.
Eiser heeft in beroep erkend dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, nu gebleken is dat het verzoek van de militair waarop dit beroep is gebaseerd is afgewezen. Eiser stelt evenwel dat, voorafgaand aan de afwijzing van het verzoek van die militair, door deskundigen naar de materie is gekeken, waarbij de “P&O-flash” een rol heeft gespeeld. Dit heeft wel geleid tot het opmaken van een beslissingslijst. Dit is volgens eiser niet zonder betekenis.
De rechtbank overweegt dat in het geval van de betreffende militair, zoals verweerder bij e-mailbericht van 4 april 2016 aan de gemachtigde van eiser heeft bericht, aanvankelijk is medegedeeld dat diens verzoek zou worden ingewilligd. Er was volgens verweerder echter sprake van een foutieve toepassing van artikel 39a van het AMAR, nu die militair niet meer was ingedeeld bij het CZSK. Bepalend is immers de overgangsbepaling van het OPCO waar de militair op dat moment onder valt. Het verzoek van de betreffende militair is uiteindelijk afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat aan de overwegingen die bijna hebben geleid tot inwilliging van het verzoek van voormelde militair niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien. Bij toepassing van artikel 39a van het AMAR is bepalend bij welk OPCO de militair op dat moment is ingedeeld.
6.2
De rechtbank overweegt dat artikel 39a van het AMAR een overgangsbepaling bevat ter zake van de ontslagleeftijd van militairen, waarbij de ontslagleeftijd stapsgewijs wordt verhoogd. Uitdrukkelijk is in dit artikel onderscheid gemaakt voor militairen van de zeemacht, voor wie deze verhoging - in vergelijking met militairen die niet bij de zeemacht zijn ingedeeld - leidt tot een lagere ontslagleeftijd.
Nu eiser is ingedeeld bij het CLSK is de overgangsbepaling van artikel 39a van het AMAR voor militairen, die ingedeeld zijn bij de zeemacht, niet op hem van toepassing.
6.3
De rechtbank overweegt ten slotte dat eiser bij besluit van 20 april 2006 te kennen is gegeven dat dat besluit dient te worden aangemerkt als een supplement op eisers akte van aanstelling. Het standpunt van eiser dat zijn akte van aanstelling destijds niet is gewijzigd, kan derhalve niet worden gevolgd.
7 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, voorzitter, en mr.drs. L.B.M. Klein Tank, lid, en mr. H.T. Wagenaar, kapitein ter zee van administratie b.d., militair lid, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.