ECLI:NL:RBDHA:2017:2213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
NL17.789
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Macedonische eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Macedonische eiser. De eiser had op 1 februari 2017 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, na zich in juli 2015 te hebben gemeld bij de gemeente. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, omdat de asielaanvraag als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat Macedonië als een veilig land van herkomst wordt gezien en dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij persoonlijk gevaar liep bij terugkeer naar Macedonië.

De rechtbank overwoog dat de eiser, ondanks zijn politieke activiteiten en problemen met de autoriteiten, niet had aangetoond dat hij negatieve belangstelling van de Macedonische autoriteiten ondervond. De rechtbank wees erop dat de eiser in het bezit was van een paspoort en identiteitskaart, waarmee hij het land legaal had kunnen verlaten. Bovendien had hij geen documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn relaas, ondanks dat hij daar twee jaar de tijd voor had. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond was op basis van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.789
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 maart 2017 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld,
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. S.F.E. Verdonk.

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 februari 2017 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.788, plaatsgevonden op 2 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Macedonische taal is verschenen S. Pavlov. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Macedonische nationaliteit. Op 2 juli 2015 heeft eiser zich gemeld voor inschrijving in de basisregistratie personen (BRP) bij de gemeente [woonplaats], waar hij sinds februari of maart 2015 verblijft bij zijn Nederlandse partner en dochter. Omdat eiser op dat moment niet rechtmatig in Nederland verbleef, kon inschrijving in de BRP niet plaatsvinden. Eiser heeft op 1 februari 2017 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds zijn achttiende lid is van de Macedonische oppositiepartij SDS. Sinds de VMRO de regeringspartij werd, begon de discriminatie van de leden van de SDS. Eiser heeft problemen gehad met de UBK, de geheime dienst, en er is een huiszoeking bij hem gedaan. Hij heeft twee keer aangifte gedaan, maar omdat de hoogste functionarissen van de politie bij de regeringspartij horen, heeft dat geen zin. Bij terugkeer vreest eiser in de gevangenis te belanden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers problemen vanwege zijn politieke activiteiten acht verweerder geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend voor vergunningverlening. Verweerder beschouwt Macedonië als een veilig land van herkomst en eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het land voor hem persoonlijk niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken dat de Macedonische autoriteiten negatieve belangstelling voor eiser hebben. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat ze hem in het bezit hebben gesteld van een paspoort en een identiteitskaart, waarmee hij het land legaal, probleemloos en gecontroleerd heeft kunnen verlaten. Voorts heeft eiser verklaard dat hij voor zijn vertrek nog een verklaring omtrent gedrag heeft aangevraagd en ontvangen. Met het aanvragen van deze documenten en de legale uitreis is ook gebleken dat eiser niet bijzonder bevreesd is voor de Macedonische autoriteiten. Hij heeft in ieder geval het contact op meerdere momenten niet vermeden. Bovendien heeft eiser geen documenten overgelegd om zijn relaas mee te onderbouwen, terwijl hij daar twee jaar de tijd voor heeft gehad. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag aangemerkt als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw. Daarnaast is de aanvraag aangemerkt als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw, omdat eiser zich pas ongeveer twee jaar na zijn aankomst in Nederland heeft gemeld en kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Tot slot stelt verweerder zich, onder verwijzing naar artikel 3.6a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat eiser zijn asielaanvraag niet binnen zes maanden na binnenkomst in Nederland heeft ingediend.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Voor zover eiser heeft betoogd dat Macedonië in het algemeen niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 januari 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:293) waar eiser naar heeft verwezen, inmiddels door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is vernietigd (uitspraak van 16 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:444). Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat Macedonië voor hem wegens zijn problemen geen veilig land van herkomst is.
6. Anders dan eiser in beroep heeft betoogd, is zijn asielaanvraag niet slechts afgewezen omdat hij deze niet met documenten heeft onderbouwd. Zoals hiervoor onder 3 is weergegeven, heeft verweerder een inhoudelijk oordeel gegeven over eisers asielrelaas. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, met de onder 3 weergegeven motivering, terecht op het standpunt gesteld dat uit eisers relaas niet blijkt dat de Macedonische autoriteiten negatieve belangstelling voor eiser hebben en dat eiser dan ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat Macedonië in zijn geval geen veilig land van herkomst is. De algemene rapportages met betrekking tot de politieke situatie in Macedonië die eiser in beroep heeft overgelegd, kunnen daar niet aan afdoen.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag voorts terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw. Ook heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef onder h, van de Vw, nu eiser niet heeft betwist dat hij reeds sinds februari of maart 2015 in Nederland verblijft en pas op 1 februari 2017 een asielaanvraag heeft ingediend.
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Vast staat immers dat eiser zijn asielaanvraag niet binnen zes maanden na zijn inreis in Nederland heeft ingediend. Indien eiser zijn recht op verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, staat het hem vrij een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.
griffier
rechter

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op: