ECLI:NL:RBDHA:2017:173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2017
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan eigenaar van woonschip zonder vergunning

Op 9 januari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, de eigenaar van een woonschip, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat haar woonschip was aangemeerd op een locatie zonder vergunning. De rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd, aangezien eiseres niet had voldaan aan de opgelegde verplichtingen binnen de gestelde termijn. De rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten weerhouden van handhaving. Eiseres had betoogd dat het voor haar feitelijk onmogelijk was om aan de last te voldoen, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat dit het geval was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de invordering van de verbeurde dwangsom van € 5.000,-. De rechtbank oordeelde ook dat het beroep tegen de last onder bestuursdwang niet-ontvankelijk was, omdat eiseres niet tijdig beroep had ingesteld tegen dat onderdeel van het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/7150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. R.A. Wassenburg en P.S. Klomp).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 5 april 2016 (het primaire besluit 2) heeft verweerder medegedeeld dat de maximale dwangsom van € 5.000,- is verbeurd en dit bedrag wordt ingevorderd.
Bij besluit van 26 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is de partner van eiseres verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 26 februari 2016 is door verweerder geconstateerd dat het woonschip [naam woonschip] is aangemeerd aan de [adres] ter hoogte van huisnummer [huisnummer] , terwijl voor deze ligplaats geen vergunning is afgegeven. De locatie waar het woonschip is aangemeerd is niet aangewezen voor het verblijf van woonschepen waardoor het aldaar aanmeren niet is toegestaan. In het besluit van 11 maart 2016 is daarom aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd om het woonschip te verplaatsen naar de ligplaats waarvoor een vergunning is afgegeven of het woonschip van de huidige ligplaats te verwijderen en verwijderd te houden. Aan eiseres is daarvoor een begunstigingstermijn tot 18 maart 2016 gegeven. De dwangsom is gesteld op € 500,- per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximale dwangsom van € 5.000,-. Bij brief van 5 april 2016 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de maximale dwangsom van € 5.000,- is verbeurd en dat dit bedrag wordt ingevorderd. Tevens is bepaald dat bij voortzetting van de overtreding na het verbeuren van de maximale dwangsom bestuursdwang zal worden toegepast. Bij besluit van 7 april 2016 is een last onder bestuursdwang aan eiseres opgelegd.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat – op het volgende standpunt gesteld. Eiseres is als eigenares van het woonschip aan te merken als overtreder. Dat verweerder in een eerder stadium af heeft gezien van het opleggen van een last onder dwangsom, brengt niet met zich mee dat verweerder daar nu weer van af moet zien, aangezien er inmiddels een nieuwe situatie is ontstaan. Verweerder ziet voorts geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij zou moeten afzien van het opleggen van de last en het invorderen van de dwangsom. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aan eiseres gegunde termijn om het woonschip te verwijderen niet als onredelijk kort is aan te merken. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om direct een last onder bestuursdwang op te leggen. Met betrekking tot de invordering stelt verweerder zich op het standpunt dat de last op juiste gronden is opgelegd en eiseres niet binnen de gegeven termijn heeft voldaan aan de lastgeving. Daarom is de invordering van de maximale dwangsom terecht, aldus verweerder.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft eiseres ten onrechte aangemerkt als overtreder, aangezien zij niet de feitelijke handelingen heeft verricht die hebben geleid tot de ontmanteling van het woonschip. Voorts was het redelijkerwijs onmogelijk voor eiseres om aan de last te voldoen. Er zijn bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder af had moeten zien van het bestreden besluit, zoals: het conflict met [persoon] , die het asbesthoudende schip deels heeft ontmanteld; verweerder heeft eerder afgezien van een (door eiseres aangevraagd) handhavingstraject; verweerder heeft het nieuwe woonschip toegelaten terwijl dit niet aan de voorschriften voldeed. Tevens is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 5:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Bij brief van 9 december 2016 stelt eiseres zich – samengevat – op het standpunt dat het beroep zich ook richt tegen het bestreden besluit voor zover dit ziet op de opgelegde last onder bestuursdwang.
4.1
De rechtbank overweegt dat uit de in de aanhef van het bestreden besluit genoemde kenmerken kan worden afgeleid dat daar twee adviezen van de Adviescommissie Bezwaarschriften aan ten grondslag liggen. Het eerste advies (met kenmerken B.3.16.0887.001 en B.3.16.1307.001) ziet op het opleggen van de last onder dwangsom en het invorderen van die dwangsom. Het tweede advies (met kenmerk B.3.16.1422.001) ziet op het opleggen van de last onder bestuursdwang. Ter zitting hebben partijen te kennen gegeven dat niet in geschil is dat het bestreden besluit ziet op drie primaire besluiten. De primaire besluiten berusten op een andere wettelijke grondslag (artikel 125 Gemeentewet jo. de artikelen 5:31d en 5:32 van de Awb voor het opleggen van de last onder dwangsom en artikel 125 van de Gemeentewet jo. 5:21 e.v. van de Awb voor het opleggen van de last onder bestuursdwang). Eiseres heeft tegen deze besluiten afzonderlijk bezwaar ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 maart 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA0657) leidt de rechtbank af dat, als een besluit beslissingen inhoudt die zijn genomen krachtens diverse wettelijke bepalingen, deze beslissingen als aparte onderdelen van het besluit moeten worden beschouwd. Gelet op het vorenstaande overweegt de rechtbank dat het besluit van 22 juli 2016 twee afzonderlijke besluitonderdelen bevat waartussen geen inhoudelijke verwevenheid of samenhang bestaat. Het beroepschrift van eiseres van 7 september 2016 is enkel gericht tegen het besluitonderdeel van 22 juli 2016 dat ziet op het opleggen van de last onder dwangsom en het invorderen hiervan. Uit het beroepschrift blijkt niet dat eiseres ook beroep heeft ingesteld tegen het besluitonderdeel dat ziet op het opleggen van de last onder bestuursdwang. Eiseres wordt niet gevolgd in haar stelling dat het beroepschrift van 7 september 2016 ziet op het gehele bestreden besluit, en daar dus ook de last onder bestuursdwang onder valt. Nu eiseres pas op 9 december 2016 beroep heeft ingesteld tegen het besluitonderdeel dat ziet op het opleggen van de last onder bestuursdwang overweegt de rechtbank dat eiseres niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen dit besluitonderdeel. Het beroep is dus in zoverre niet-ontvankelijk.
5. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening op de Binnenwateren voor de gemeente Den Haag (de Verordening) is het de eigenaar van een schip, niet zijnde een recreatieschip of een passantenschip, verboden om met dit schip ligplaats te hebben in de gemeente, zonder een daartoe door burgemeester en wethouders verleende vergunning.
Ingevolge artikel 3:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt de voor overdracht van onroerende zaken vereiste levering door een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers.
Ingevolge artikel 5:34, eerste lid van de Awb kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn, of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
6. Eiseres heeft betoogd dat zij niet als overtreder is aan te merken, omdat zij niet de feitelijke handelingen heeft verricht die hebben geleid tot de ontmanteling van het woonschip. Eiseres verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7463).
6.1
Eiseres heeft niet betwist dat het woonschip niet op de in artikel 3:89 van het BW voorgeschreven wijze is geleverd aan [persoon] . Nu het woonschip met een hypotheek is belast, is eigendomsoverdracht alleen mogelijk bij notariële akte. Het betoog van eiseres – onder verwijzing naar de email naar verweerder van 21 juni 2016 – dat een enkele koopovereenkomst voldoende is om aan te tonen dat [persoon] de eigenaar is geworden, slaagt dan ook niet. Bovendien kan de (handgeschreven) schriftelijke verklaring van [persoon] niet als zodanig worden aangemerkt. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht aangemerkt als eigenaar van het woonschip.
6.2
In de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling is bepaald dat degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk schendt, de overtreder is. In de eerste plaats is dat degene die de verboden handeling fysiek verricht. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het (door voornoemde [persoon] ) ontmantelen van het woonschip niet de overtreding is, maar het aanmeren van het woonschip op een plaats waar dat niet mag. Gelet daarop, alsmede het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Verordening, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres – als eigenaar – als overtreder is aan te merken.
7. Voorts heeft eiseres betoogd dat het feitelijk onmogelijk was om aan de opgelegde last te voldoen. Dit is door de heer Klomp (hoofd woonwagenzaken en binnenwateren van verweerder) meerdere keren aan de partner van eiseres te kennen gegeven, aldus eiseres.
7.1
Vast staat dat het woonschip in het kader van de opgelegde last onder bestuursdwang in opdracht van de gemeente is verwijderd. Desgevraagd ter zitting heeft eiseres haar standpunt dan ook in zoverre gepreciseerd dat het
voor haaronmogelijk was om aan de last te voldoen, nu de door haar benaderde bedrijven de opdracht niet konden of wilden uitvoeren. Voorts meent eiseres dat het door de gemeente hiertoe ingehuurde bedrijf enkel opdrachten van overheden aanneemt. De rechtbank overweegt dat uit het dossier enkel blijkt dat Delta Lloyd per brief van 14 april 2016 te kennen heeft gegeven dat het woonschip niet bij hen verzekerbaar is, aangezien zij enkel acceptatiemogelijkheden hebben voor schepen die bewoonbaar zijn en bewoond worden. Verweerder heeft ter zitting terecht opgemerkt dat dit ziet op de verzekering van het object als zijnde een woonschip. Niet is gebleken dat voor het wegslepen (door de aannemer) geen verzekering kon worden afgesloten. Ook uit de (transcriptie van de) telefoongesprekken met de heer Klomp blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het feitelijk onmogelijk was voor eiseres om aan de last te voldoen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de heer Klomp ter zake van het verwijderen van een deels ontmanteld, asbesthoudend woonschip niet als deskundige is aan te merken. Nu eiseres desgevraagd ter zitting uitdrukkelijk geen beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel, ziet de rechtbank geen aanleiding om de uitlatingen van de heer Klomp in dit verband te toetsen, noch om de opgenomen telefoongesprekken, voor zover deze nog niet waren overgelegd, in het onderzoek te betrekken. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om aan de last onder dwangsom te voldoen. Voor zover eiseres heeft gesteld dat de begunstigingstermijn hiertoe te kort was, overweegt de rechtbank dat zij niet heeft onderbouwd waarom het haar binnen een ruimere termijn wel gelukt zou zijn om aan de last te voldoen. Bovendien wist eiseres al geruime tijd dat het woonschip verwijderd diende te worden. Van een onredelijk korte begunstigingstermijn is dan ook geen sprake.
8. Eiseres heeft ten slotte betoogd dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder af had moeten zien van het bestreden besluit. Eiseres acht in dit kader van belang dat zij al eerder (juni/juli 2015) om een dwangsombesluit heeft gevraagd en verweerder daar destijds van af heeft gezien. Voorts acht eiseres van belang dat er eerst een waarschuwing is gegeven voor het dubbel afmeren van het woonschip, maar verweerder daar zelf aan heeft bijgedragen door ten onrechte het nieuwe woonschip toe te laten in de Haagse binnenwateren.
8.1
De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5905) – dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan hiervan afzien. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8.2
Zoals uit het bestreden besluit blijkt, heeft verweerder op 8 juni 2015 aan eiseres een waarschuwing gegeven voor het dubbel afmeren van het oude woonschip en het nieuwe woonschip. Op 25 juni 2015 is een voornemen verstuurd tot het opleggen van een last onder dwangsom. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit handhavingstraject is afgebroken omdat er zicht was op een potentiële koper, zodat te verwachten viel dat het oude woonschip binnen afzienbare tijd zou worden verwijderd. Dit heeft eiseres niet bestreden. Op 16 februari 2016 heeft verweerder geconstateerd dat het woonschip was verplaatst naar de overzijde en lag afgemeerd op een ligplaats waarvoor geen vergunning was afgegeven. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er hierdoor sprake is van een nieuwe situatie en een andere overtreding. Dat verweerder er in 2015 voor heeft gekozen om geen last onder dwangsom op te leggen voor het dubbel aanmeren van beide woonschepen brengt niet met zich mee dat verweerder in de nieuwe situatie geen last onder dwangsom op mocht leggen.
8.3
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder zelf heeft bijgedragen aan de overtreding door het nieuwe woonschip van eiseres toe te laten in de Haagse binnenwateren terwijl deze niet aan de voorwaarden voldeed, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres had aan verweerder te kennen gegeven het oude woonschip te gaan gebruiken als drijvend terras. De rechtbank overweegt dat verweerder zich coulant heeft opgesteld ten opzichte van eiseres door het nieuwe woonschip al toe te laten voordat het oude woonschip was omgebouwd tot drijvend terras, maar daarmee niet heeft bijgedragen aan de overtreding. Uit het toelaten van het nieuwe schip kan niet worden geconcludeerd dat verweerder daarmee heeft ingestemd dat het oude woonschip zou worden aangelegd op een plaats waar dat verboden was. Dat het nieuwe schip niet aan de voorwaarden van de Verordening voldeed, doet hieraan niet af.
9
.Eiseres heeft betoogd dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 5:32, tweede lid, van de Awb. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat, gelet op de situatie, direct handhaven door middel van bestuursdwang voor de hand lag en niet het eerst opleggen van een last onder dwangsom. De rechtbank overweegt dat in dit artikel is bepaald dat niet voor een last onder dwangsom wordt gekozen indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen zich daartegen verzet. De uitleg van eiseres dat dit ook ziet op situaties waarin een andere handhavingsvorm – volgens eiseres – meer voor de hand had gelegen, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in dit artikel, noch overigens.
10. Nu de last onder dwangsom terecht is opgelegd en eiseres hieraan niet heeft voldaan binnen de geboden termijn, is verweerder terecht overgegaan tot de invordering van de verbeurde maximale dwangsom.
11. Het beroep is ongegrond voor zover dit is gericht tegen de last onder dwangsom en de invordering daarvan.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen de last onder bestuursdwang niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen de last onder dwangsom en de invordering van de dwangsom ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.