Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser],
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
15 februari 2006 is aan eiser met ingang van 25 november 2005 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend.
30 januari 2017 is eiser ook na 1 juli 2012 meerdere malen onherroepelijk veroordeeld voor een misdrijf.
22 juli 2012. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser een gevaar is voor de openbare orde omdat hij onherroepelijk is veroordeeld voor een gevangenisstraf van ten minste één dag wegens ten minste drie misdrijven. Hierdoor kan de verblijfsvergunning op grond van het per 1 juli 2012 aangescherpte artikel 3.86, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 worden ingetrokken. Ook heeft verweerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van vijf jaar opgelegd.
22 juni 2005 gepleegd. Dit is nog geen drie jaar nadat eiser in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Hierdoor wordt bij de toepassing van de glijdende schaal op de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser terecht uitgegaan van een verblijfsduur van minder dan drie jaar. Het beroep van eiser op artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 maakt dit niet anders. De verblijfsduur uit dit artikellid moet namelijk volgens jurisprudentie van de Afdeling op dezelfde manier uitgelegd worden als de verblijfsduur in artikel 3.86, zesde lid, van het Vb 2000 (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:877). Hierdoor beschikt eiser niet over een verblijfsduur van meer dan tien jaar en is artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 niet op hem van toepassing.
kan ontstaan, indien op de voet van art. 32 lid 1 aanhef en onder c Vw 2000 tot intrekking dan wel niet-verlenging van die vergunning wordt besloten”. De Afdeling heeft echter niet geoordeeld dat het belang om door te procederen niet kan ontstaan als een verblijfsvergunning wordt ingetrokken vanwege openbare orde bezwaren. Dat dit belang niet kan ontstaan volgt ook verder niet uit de wet of andere jurisprudentie.
Beslissing
Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mrs. M.A. Knikkink en E. Mulder, griffiers. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2017.