ECLI:NL:RBDHA:2017:16355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
C/09/531033 KG RK 17-685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de gemachtigde van de verzoeker, mr. drs. J.M.C. Niederer, tegen kantonrechter mr. M.H. Rochat. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie met betrekking tot een opgelegde bekeuring. De gemachtigde verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak, maar dit verzoek werd door de kantonrechter afgewezen. De gemachtigde diende daarop een wrakingsverzoek in, omdat hij vreesde dat de kantonrechter partijdig zou zijn, aangezien deze zich al een oordeel had gevormd over het aanhoudingsverzoek zonder de verzoeker de gelegenheid te geven dit nader toe te lichten.

Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 8 mei 2017 waren zowel de verzoeker als zijn gemachtigde niet aanwezig, en ook de kantonrechter was afwezig. De kantonrechter betwistte de vrees voor partijdigheid en stelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een processuele beslissing is, die niet kan leiden tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing om het aanhoudingsverzoek niet te honoreren was niet onbegrijpelijk, aangezien de verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om kennis te nemen van het procesdossier. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/25
zaak-/rekestnummer: C/09/531033 KG RK 17-685
zaaksnummer: 5690607 MB VERZ 17-68
datum beschikking: 22 mei 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer,
strekkende tot wraking van:
mr. M.H. Rochat,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De gemachtigde van verzoeker heeft beroep bij de kantonrechter ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie op het beroep van verzoeker tegen een opgelegde bekeuring. Per brief van 15 maart 2017 is aan de gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat het beroep bij de kantonrechter behandeld zou worden op de zitting van 18 april 2017.
Per brief van 19 maart 2017 heeft de gemachtigde van verzoeker verzocht om toezending van een afschrift van de zaakstukken zoals deze bij de rechtbank bekend zijn. Tevens heeft de gemachtigde van verzoeker verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak ter zitting.
Per brief van 20 maart 2017 heeft de griffier de gemachtigde van verzoeker bericht dat het procesdossier tot één week voor de zitting kan worden ingezien ter griffie van de rechtbank en dat aldaar afschriften verkregen kunnen worden. De griffier heeft bericht dat een afschrift van het procesdossier om die reden niet wordt toegezonden en dat het verzoek om aanhouding van de zaak wordt afgewezen.
Per faxbericht van 22 maart 2017 heeft de gemachtigde van verzoeker een wrakingsverzoek ingediend. De kantonrechter heeft op dit verzoek gereageerd in haar brief van 13 april 2017. Per faxbericht van 28 april 2017, ter griffie ingekomen op 1 mei 2017, heeft de gemachtigde van verzoeker gereageerd op de reactie van de kantonrechter.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 8 mei 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Zowel verzoeker als zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter is met bericht van verhindering eveneens niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Met de brief van 20 maart 2017 heeft de kantonrechter te kennen gegeven dat zij zich voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting al een definitief eindoordeel heeft gevormd over de vraag of het verzoek om aanhouding van de zaak zal worden gehonoreerd, terwijl verzoeker zijn gemotiveerde verzoek om aanhouding van de zaak ter zitting nader had willen bepleiten. De vrees voor partijdigheid is dan ook objectief gerechtvaardigd.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in het wrakingsverzoek en concludeert tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Zij voert daartoe aan dat het afwijzen van een aanhoudingsverzoek een processuele beslissing is, die los staat van de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Niet valt in te zien dat, of waarom, als gevolg van deze beslissing een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid ontstaat.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De beslissing op een verzoek tot het aanhouden van de behandeling van een zaak is een processuele beslissing, waartegen volgens vaste jurisprudentie in beginsel niet het middel van wraking kan worden ingezet. Dit is slechts anders indien een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid van de rechter jegens de verzoeker. In het onderhavige geval is de beslissing om het verzoek tot aanhouding niet te honoreren niet onbegrijpelijk, nu (de gemachtigde van) verzoeker gelegenheid is geboden om kennis te nemen van het procesdossier en daarvan afschrift te verkrijgen. Van enig rechtens te respecteren belang bij een aanhouding was dan ook geen sprake. Dit brengt mee dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. drs. J.M.C. Niederer;
• het CVOM;
• de kantonrechter mr. M.H. Rochat.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. van der Burg, E.F. Brinkman en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2017.