ECLI:NL:RBDHA:2017:16352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
C/09/530731/KG RK 17-641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen kantonrechter mr. E. Weiss, na een comparitie van partijen op 20 maart 2017. Het wrakingsverzoek, gedateerd op 5 april 2017, werd op 7 april 2017 ingediend bij de griffie. De kantonrechter heeft op 12 april 2017 schriftelijk gereageerd op het verzoek. Verzoeker heeft op 1 mei 2017 om aanhouding van de zitting van de wrakingskamer verzocht, maar dit verzoek werd niet gehonoreerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2017 was verzoeker aanwezig, maar de kantonrechter was afwezig. Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van een verklaring die aan het dossier is toegevoegd.

Verzoeker heeft aangevoerd dat de kantonrechter een voorbarige conclusie heeft getrokken over de ontvankelijkheid van de eisende partij en dat hij obstructie heeft gepleegd door het vonnis in mei te agenderen in plaats van in april. Ook heeft verzoeker gesteld dat de kantonrechter hem onheus heeft bejegend en niet onpartijdig was. De kantonrechter heeft echter betwist dat er sprake was van vooringenomenheid en heeft gesteld dat verzoeker te laat was met zijn wrakingsverzoek, aangezien hij al op 20 maart 2017 op de hoogte was van de feiten die hij aan zijn verzoek ten grondslag legde.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, omdat het verzoek te laat is ingediend. Bovendien zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de onpartijdigheid van de kantonrechter in gevaar zouden kunnen brengen. De beslissing is op 22 mei 2017 openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. O. van der Burg, E.F. Brinkman en R. Cats, in aanwezigheid van griffier mr. Y.F. Ritmeijer.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/21
zaak-/rekestnummer: C/09/530731/ KG RK 17-641
zaaknummer: 5616149 RL EXPL 16-35414
datum beschikking: 22 mei 2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker,
procederend in persoon,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging [vereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudend te [plaats] ,
belanghebbende,
gemachtigde: mr. S. Siebes,
strekkende tot wraking van:
mr. E. Weiss,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 20 maart 2017 heeft ten overstaan van de kantonrechter een comparitie van partijen plaatsgevonden in de zaak tussen belanghebbende en verzoeker. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Op 7 april 2017 is het wrakingsverzoek van verzoeker, gedateerd 5 april 2017, bij de griffie van deze rechtbank binnengekomen. De kantonrechter heeft per brief van 12 april 2017, ter griffie ingekomen op 13 april 2017, schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
Bij brief van 1 mei 2017 heeft verzoeker om aanhouding van de zitting van de wrakingskamer verzocht in verband met een voorstel dat hij aan zijn wederpartij heeft gedaan. Dit verzoek is niet gehonoreerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 8 mei 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen. De kantonrechter is met bericht van verhindering niet verschenen. Het wrakingsverzoek is door verzoeker aan de hand van de door hem overgelegde verklaring toegelicht. Deze verklaring is aan het wrakingsdossier toegevoegd.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De kantonrechter heeft tijdens de comparitie van partijen een voorbarige conclusie getrokken door te stellen dat eisende partij in de hoofdzaak ontvankelijk is. De kantonrechter heeft obstructie gepleegd op de rechtsgang, onder meer door het vonnis in mei te agenderen in plaats van in april. De kantonrechter heeft de comparitie van partijen oneigenlijk gebruikt doordat het beproeven van een schikking achterwege is gelaten. De kantonrechter heeft verzoeker ter zitting onheus bejegend en zich niet onpartijdig opgesteld.

4.Het standpunt van mr. Weiss

De kantonrechter berust niet in de wraking en stelt dat er geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden die blijk geven van vooringenomenheid of waardoor haar rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan, zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden. In het onderhavige geval heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden op 20 maart 2017. Het wrakingsverzoek is pas op 7 april 2017 ingediend. Dat is te laat, nu verzoeker al op 20 maart 2017 bekend was met de feiten of omstandigheden die hij aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd. Dit brengt mee dat verzoeker niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn wrakingsverzoek.
5.2.
Overigens is ook niet gebleken van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• eisende partij in de hoofdzaak p/a de gemachtigde mr. S. Siebes;
• de kantonrechter mr. E. Weiss.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. van der Burg, E.F. Brinkman en R. Cats, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2017.