ECLI:NL:RBDHA:2017:16352
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot wraking van de kantonrechter in civiele procedure
In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen kantonrechter mr. E. Weiss, na een comparitie van partijen op 20 maart 2017. Het wrakingsverzoek, gedateerd op 5 april 2017, werd op 7 april 2017 ingediend bij de griffie. De kantonrechter heeft op 12 april 2017 schriftelijk gereageerd op het verzoek. Verzoeker heeft op 1 mei 2017 om aanhouding van de zitting van de wrakingskamer verzocht, maar dit verzoek werd niet gehonoreerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2017 was verzoeker aanwezig, maar de kantonrechter was afwezig. Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van een verklaring die aan het dossier is toegevoegd.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de kantonrechter een voorbarige conclusie heeft getrokken over de ontvankelijkheid van de eisende partij en dat hij obstructie heeft gepleegd door het vonnis in mei te agenderen in plaats van in april. Ook heeft verzoeker gesteld dat de kantonrechter hem onheus heeft bejegend en niet onpartijdig was. De kantonrechter heeft echter betwist dat er sprake was van vooringenomenheid en heeft gesteld dat verzoeker te laat was met zijn wrakingsverzoek, aangezien hij al op 20 maart 2017 op de hoogte was van de feiten die hij aan zijn verzoek ten grondslag legde.
De wrakingskamer heeft geoordeeld dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, omdat het verzoek te laat is ingediend. Bovendien zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de onpartijdigheid van de kantonrechter in gevaar zouden kunnen brengen. De beslissing is op 22 mei 2017 openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. O. van der Burg, E.F. Brinkman en R. Cats, in aanwezigheid van griffier mr. Y.F. Ritmeijer.