Uitspraak
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG
[vestigingsplaats] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 27 november 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een aantal verzoekers die zich niet konden vinden in de afwijzing van hun aanhoudingsverzoek door de meervoudige kamer. De verzoekers, bijgestaan door hun advocaten, stelden dat de rechters partijdig waren en dat er sprake was van een schijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet onbegrijpelijk was en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De verzoekers hadden sinds mei 2015 geen melding gemaakt van hun wens om de digitale administratie in te zien, wat hen nu niet kon worden aangerekend. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking misbruik van het wrakingsmiddel inhield, aangezien het was ingediend met het doel om de inhoudelijke behandeling uit te stellen. De wrakingskamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen.