ECLI:NL:RBDHA:2017:16336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
C/09/54209/ KG RK 17-1833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot ontnemingsprocedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 27 november 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een aantal verzoekers die zich niet konden vinden in de afwijzing van hun aanhoudingsverzoek door de meervoudige kamer. De verzoekers, bijgestaan door hun advocaten, stelden dat de rechters partijdig waren en dat er sprake was van een schijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet onbegrijpelijk was en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De verzoekers hadden sinds mei 2015 geen melding gemaakt van hun wens om de digitale administratie in te zien, wat hen nu niet kon worden aangerekend. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking misbruik van het wrakingsmiddel inhield, aangezien het was ingediend met het doel om de inhoudelijke behandeling uit te stellen. De wrakingskamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/53
zaak-/rekestnummer: C/09/54209/ KG RK 17-1833
parketnummers hoofdzaak: 09/665367-07; 09/665368-07; 09/758485-07; 09/758484-07; 09/758486-07
datum beschikking: 27 november 2017
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de zaak van:
[verzoeker 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
[verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
[verzoeker 3] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[verzoeker 4] ,
gevestigd te
[vestigingsplaats] ,
[verzoeker 5] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekers,
advocaten: mr. R. Zilver en mr. L.C. de Lange,
strekkende tot wraking van:
mr. R.E. Perquin, voorzitter, en mr. A.P. Pereira Horta en mr. L.C. Bannink, rechters
van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Den Haag (hierna ook te noemen: de meervoudige kamer).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 21 mei 2015 is het onderzoek in de ontnemingszaak met bovengenoemde parketnummers geschorst om de verdediging in de gelegenheid te stellen om de digitale administratie, die hun ter beschikking zou worden gesteld, in te zien.
In juni 2017 is er in overleg met de verdediging een datum gepland voor de inhoudelijke behandeling van de ontnemingszaak, te weten op 3 november 2017.
Op 31 oktober 2017 heeft mr. Zilver namens verzoekers gemeld dat de inzage nog niet heeft plaatsgevonden en verzocht om aanhouding van de behandeling op 3 november 2017.
De officier van justitie heeft op dit verzoek bij brief d.d. 1 november 2017 gereageerd en zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat het aanhoudingsverzoek tardief is. Subsidiair moet het verzoek volgens de officier van justitie worden afgewezen en moet de inhoudelijke behandeling op 3 november 2017 doorgang vinden.
De rechtbank heeft op 1 november 2017 aan mr. Zilver laten weten dat het aanhoudingsverzoek niet op voorhand wordt toegewezen.
Ter terechtzitting van 3 november 2017 hebben verzoekers gepersisteerd bij het aanhoudingsverzoek en heeft de officier van justitie geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Na beraadslaging heeft de rechtbank, bij monde van de voorzitter, als beslissing medegedeeld dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen, nu er een actievere houding van de verdediging mocht worden verwacht in 2015, maar zeker in juni 2017 ten tijde van het plannen van de datum voor de inhoudelijke behandeling. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in juni 2017 voor de verdediging bij uitstek een geschikt moment was geweest om een voorbehoud te maken, dan wel aan te geven dat de digitale administratie nog steeds niet kon worden ingezien.
Na een korte onderbreking heeft mr. Zilver de leden van de meervoudige kamer verzocht zich te verschonen, nu de rechtbank de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De voorzitter heeft daarop medegedeeld dat zij geen schijn van vooringenomenheid heeft gewekt en dat de rechtbank zich dan ook niet zal verschonen. Mr. Zilver heeft vervolgens om wraking van alle leden van de meervoudige kamer verzocht.
Het onderzoek ter terechtzitting is daarop voor onbepaalde tijd geschorst.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 november 2017.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 13 november 2017 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekers, bijgestaan door voornoemde raadslieden, zijn verschenen. Het wrakingsverzoek is door mr. Zilver aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.
De meervoudige kamer is als aangekondigd niet ter zitting verschenen en heeft haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek op 7 november 2017 schriftelijk kenbaar gemaakt.
De officier van justitie heeft het standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek op 7 november 2017 schriftelijk kenbaar gemaakt en daarbij tevens te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

3.Het standpunt van verzoekers

3.1.
Van de wraking is een proces-verbaal opgemaakt. Daarin is opgenomen dat de raadsman van verzoekers desgevraagd opgave doet van de volgende feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het wrakingsverzoek, verkort en zakelijk weergegeven:
Naast de omstandigheden zoals zojuist benoemd, is de verdediging van oordeel dat
de rechtbank in vorige zittingen bijzonder weinig ruimte heeft geboden aan de
verdediging. De rechtbank heeft immers alle getuigenverzoeken afgewezen en
enkel de inzage van de digitale administratie toegestaan. En nu wordt zelfs die
mogelijkheid ons ontnomen.
3.2.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van 13 november 2017 hebben verzoekers, bij monde van mr. Zilver, nog aangevoerd dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden bij de beoordeling van het aanhoudingsverzoek, nu de rechters bij hun beslissing op het aanhoudingsverzoek ter terechtzitting van 3 november 2017 geen oog hebben gehad voor het belang van de verdediging. Ter terechtzitting van 21 mei 2015 heeft de rechtbank voldoende aannemelijk geacht dat het inzien van de administratie (ook) voor de ontnemingsprocedure van wezenlijk belang is, althans kan zijn. Nu die inzage door toedoen van het openbaar ministerie (OM) – waarvan de verdediging afhankelijk was – nog niet had plaatsgevonden, heeft de verdediging opnieuw om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting van 3 november 2017 verzocht. De verdediging heeft de ‘actieve rol’ bij het inzien van de digitale administratie, die haar door de rechtbank is toegedicht, niet kunnen vervullen. Volgens verzoekers zijn de rechters met afwijzing van het aanhoudingsverzoek met een ondeugdelijke en onbegrijpelijke motivering teruggekomen op de eerdere beslissing van 21 mei 2015. De overweging van de rechters dat inzage in de digitale bestanden niet (meer) mogelijk zou zijn, maakt de motivering des te ondeugdelijker en onbegrijpelijker, nu inzage blijkens de mededeling van het OM van 10 november 2017 wel mogelijk blijkt.
Op grond van het voorgaande en onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2010:BO5219) en de rechtbank Breda (ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ0787), is er volgens verzoekers sprake van meer dan zwaarwegende aanwijzingen dat de bestaande vrees van de verdediging voor vooringenomenheid van de gewraakte rechters objectief gerechtvaardigd is.
Voor wat betreft de stelling dat de rechtbank de verdediging ook op vorige zittingen bijzonder weinig ruimte heeft geboden door alle getuigenverzoeken af te wijzen, hebben verzoekers toegelicht dat dit verzoek alleen de voorzitter raakt, nu alleen zij betrokken was bij de afwijzing. Subsidiair wordt derhalve gesteld dat in ieder geval wat de voorzitter betreft sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden.

4.Het standpunt van de meervoudige kamer

De gewraakte rechters hebben zich op het standpunt gesteld dat zij geen schijn van partijdigheid hebben gewekt, maar enkel een aanhoudingsverzoek hebben afgewezen. De meervoudige kamer stelt dat op geen enkel moment tussen de zitting in mei 2015 tot aan drie dagen voor de geplande inhoudelijke behandeling van 3 november 2017 de verdediging aan de rechtbank heeft laten weten dat zij de administratie niet heeft kunnen inzien, maar dit (nog) wel wilde. Ter terechtzitting van 3 november 2017 heeft de rechtbank een procedurele beslissing genomen door het aanhoudingsverzoek af te wijzen na het zorgvuldig afwegen van alle belangen. Van enige vooringenomenheid jegens de verdediging is geen sprake.
De meervoudige kamer verzoekt het wrakingsverzoek af te wijzen.

5.Het standpunt van de officier van justitie

Allereerst is het verzoek tot wraking tardief voor zover dat ziet op het afwijzen van de getuigenverzoeken tweeënhalf jaar eerder, op 21 mei 2015.
Met betrekking tot het afwijzen van het verzoek tot aanhouding is de meervoudige kamer volgens de officier van justitie niet vooringenomen geweest. In de onderbouwing van de afwijzing heeft de meervoudige kamer de verdediging enkel gewezen op haar eigen verantwoordelijkheid om de rechtbank tijdig en adequaat te informeren over de perikelen rond de uitvoering van het in 2015 toegewezen onderzoek. Het feit dat de rechtbank aan het manco van de verdediging als consequentie verbindt dat het verzoek tot aanhouding wordt afgewezen, getuigt evenmin van vooringenomenheid, aldus de officier van justitie.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
De wrakingskamer merkt de afwijzende beslissing op het aanhoudingsverzoek van verzoekers, tegen welke beslissing de wraking zich (onder meer) richt, aan als een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens verzoekers een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Zij neemt daarbij in aanmerking dat verzoekers sinds mei 2015 – en derhalve gedurende de tweeënhalf jaar nadat de mogelijkheid van inzage in de digitale administratie was geboden – tot aan drie dagen voor de inhoudelijke behandeling op 3 november 2017, niet aan de rechtbank hebben laten weten dat zij de digitale administratie nog wel wilden inzien, maar dat dit niet mogelijk was gebleken. Daar komt nog bij dat voornoemde inhoudelijke behandeling in juni 2017 in overleg met verzoekers is gepland. Gelet op het voorgaande acht de wrakingskamer de afwijzende beslissing van de meervoudige kamer op het aanhoudingsverzoek, met als gevolg dat de eerder toegewezen inzage niet meer voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling kan plaatsvinden, niet onbegrijpelijk. Nu er voor het overige ook geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken, wordt het wrakingsverzoek afgewezen.
6.4.
Voor zover het wrakingsverzoek tevens is gebaseerd op de stelling dat er voor wat betreft voorzitter mr. Perquin sprake is van aanvullende feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden, overweegt de wrakingskamer dat het geen betoog behoeft dat dit verzoek – tweeënhalf jaar na de zitting in mei 2015 waarop de afwijzende beslissing is genomen – te laat is ingediend. In zoverre worden verzoekers derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
6.5.
De wrakingskamer overweegt dat de gang van zaken die heeft geleid tot het wrakingsverzoek sterk de indruk doet ontstaan dat verzoekers het wrakingsmiddel enkel hebben ingezet om het door hen gewenste uitstel van de inhoudelijke behandeling te bereiken. Het verzoek is gedaan tijdens de geplande inhoudelijke behandeling op 3 november 2017, nadat afwijzend was beslist op het aanhoudingsverzoek, zulks kennelijk met het doel de zitting ondanks het geweigerde aanhoudingsverzoek geen doorgang te laten vinden. Tezamen met de omstandigheid dat de zittingsdatum reeds in juni 2017 in overleg met de verdediging was gepland en de ontnemingszaak niet verder behandeld kan worden zolang niet is beslist op het door verzoekers opgeworpen incident, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoekers misbruik hebben gemaakt van het wrakingsmiddel. Derhalve zal op de voet van artikel 515, vierde lid Sv worden bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de meervoudige kamer af;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van de voorzitter, voor zover het is gegrond op de afwijzende beslissingen ter zitting van 21 mei 2015;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers niet in behandeling zal worden genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun advocaten mrs. R. Zilver en L.C. de Lange;
• de officier van justitie;
• de meervoudige kamer.
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 27 november 2017 door mr. O. van der Burg, mr. G.P. Verbeek en mr. H.W. Vogels in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier.