ECLI:NL:RBDHA:2017:16017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
NL17.5664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Noord-Koreaanse vreemdeling en beroep op Zuid-Koreaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Noord-Koreaanse vreemdeling, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiser, geboren in Noord-Korea, heeft zijn aanvraag ingediend op 15 maart 2016, na een vlucht naar China en vervolgens naar Nederland. Hij heeft zijn aanvraag onderbouwd met de stelling dat zijn leven in gevaar is door de activiteiten van de Noord-Koreaanse geheime dienst, die zijn opa heeft gearresteerd vanwege religieuze activiteiten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk een gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet in de negatieve belangstelling van de Noord-Koreaanse autoriteiten staat en dat hij zich kan beroepen op zijn Zuid-Koreaanse nationaliteit, waar hij onder bescherming van de autoriteiten kan staan. Eiser heeft betoogd dat hij niet kan terugkeren naar Zuid-Korea vanwege de positie van zijn familie in Noord-Korea, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 juni 2017 (het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.S. Sihn. Tevens is verschenen [stiefmoeder], stiefmoeder van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is van Noord-Koreaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Op 15 maart 2016 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eisers vader en stiefmoeder hebben in 2009 Noord-Korea verlaten en eiser achtergelaten bij zijn opa en oma. Nadat zijn oma in 2010 is overleden, is zijn opa religieus (christelijk) geworden en kwam hij regelmatig samen met andere mensen om te bidden. In november 2014 heeft de geheime dienst een huiszoeking gedaan en daarbij een bijbel en cd’s gevonden. Eisers opa is gearresteerd en vijf dagen later werd zijn stoffelijk overschot door de geheime dienst teruggebracht. Een tante van eiser van vaderskant, die zich over eiser heeft ontfermd, is door de geheime dienst gevraagd om met eiser op het bureau langs te komen. Zij meende daarom dat eisers leven in gevaar was en heeft hem geholpen naar China te vluchten. Daar heeft hij een aantal maanden op verschillende adressen, onder slechte omstandigheden, verbleven. Daarna is hij, met hulp van zijn vader, naar Nederland gereisd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ook eisers verklaringen, zoals onder 2 samengevat weergegeven, acht verweerder geloofwaardig. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk een gegronde vrees voor vervolging heeft. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser heeft verklaard dat de geheime dienst al regelmatig langs kwam in de periode dat eisers opa religieus was geworden, maar dat er in die jaren niets is voorgevallen. Ook was eiser aanwezig tijdens de huiszoeking in november 2014 en toen het stoffelijk overschot van zijn opa werd teruggebracht. Beide keren is eiser ongemoeid gelaten. Deze gang van zaken duidt er, mede gelet op het tijdsverloop sinds het vertrek van eisers vader en stiefmoeder uit Noord-Korea, niet op dat eiser in de negatieve belangstelling van de Noord-Koreaanse autoriteiten staat. Vervolgens stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser zich kan beroepen op zijn Zuid-Koreaanse nationaliteit en zich onder bescherming van de autoriteiten aldaar kan stellen. Er is geen sprake van omstandigheden die maken dat dit niet van eiser verlangd kan worden.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (bijvoorbeeld de drie uitspraken van 18 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:823, ECLI:NL:RVS:2016:824 en ECLI:NL:RVS:2016:825) dient verweerder bij het beantwoorden van de vraag of in redelijkheid van een Noord-Koreaanse vreemdeling kan worden verwacht dat hij zich onder de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten stelt, alle door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden te betrekken, waaronder de mogelijke gevolgen die vestiging van de vreemdeling in Zuid-Korea kan hebben voor zijn in Noord-Korea achtergebleven familieleden. Volgens de Afdeling volgt uit de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 6 november 2013, kenmerk DCM/MA-2013/257 - die de staatssecretaris zelf als uitgangspunt heeft genomen voor de beoordeling van de risico's van in Noord-Korea achtergebleven familieleden - dat de aandacht van Noord-Koreaanse spionnen in het bijzonder is gericht op de categorie hooggeplaatste, dan wel voor het Noord-Koreaanse regime waardevolle personen in Zuid-Korea en dat familieleden van deze categorie personen ernstige gevolgen kunnen ondervinden ingeval de desbetreffende persoon in Zuid-Korea wordt ontdekt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Noord-Koreaanse autoriteiten staat. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat ondanks het feit dat eiser herhaaldelijk in contact is geweest met de geheime dienst, hij persoonlijk nooit problemen van de zijde van de Noord-Koreaanse autoriteiten heeft ondervonden. Eisers verklaring dat zijn tante destijds, in 2014, een oproep heeft gehad om met hem op het bureau te verschijnen, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij nu nog in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Dat betekent dat eiser niet valt in de categorie hooggeplaatste, dan wel voor het Noord-Koreaanse regime waardevolle personen.
Eiser heeft in beroep betoogd dat van hem niet verwacht kan worden dat hij zich op zijn Zuid-Koreaanse nationaliteit beroept, vanwege de positie van zijn familie. De familie van zijn stiefmoeder heeft in Noord-Korea namelijk een vooraanstaande positie. Deze positie hebben zij te danken aan haar grootvader, die een held is van het Volksleger van Noord-Korea. Zijn naam staat vermeld op het Monument voor de Helden van het Volksleger, opgericht in augustus 1980. Eiser heeft in beroep een foto van dit monument overgelegd waarop de naam van de grootvader van zijn stiefmoeder te zien is. Eisers stiefmoeder heeft zelf ook in het leger gediend.
De rechtbank verwijst in dit verband allereerst naar haar uitspraak in de zaak van eisers vader en stiefmoeder (23 juli 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8614), welke is bevestigd door de Afdeling op 6 november 2015 (uitspraak niet gepubliceerd). Met deze uitspraken is geoordeeld dat eisers vader en stiefmoeder niet in de categorie hooggeplaatste, dan wel voor het Noord-Koreaanse regime waardevolle personen vallen. Het had in de rede gelegen om de informatie over de grootvader van de stiefmoeder van eiser in de procedure van de stiefmoeder naar voren te brengen, maar dat is niet gebeurd. De stiefmoeder van eiser heeft deze grootvader zelfs niet genoemd tijdens haar procedure. Bovendien valt uit de overgelegde stukken niet op te maken dat het hier daadwerkelijk om de grootvader van de stiefmoeder gaat. Er bestaat daarom geen aanleiding te concluderen dat de familie van de stiefmoeder van eiser in de categorie hooggeplaatste personen valt.
Eiser heeft verder betoogd dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij zich onder de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten stelt, omdat Noord-Koreanen in Zuid-Korea als zodanig opvallen en te maken hebben met discriminatie en pesterijen. Hij heeft daartoe verwezen naar verschillende nieuwberichten en artikelen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijk uit de door eiser overgelegde stukken weliswaar dat er sprake is van discriminatie van Noord-Koreanen in Zuid-Korea, maar dat deze discriminatie niet zodanig is dat eiser onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied zal kunnen functioneren. De beroepsgrond faalt.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser in redelijkheid kan worden verwacht dat hij zich onder de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten stelt.
Ten aanzien van eisers beroep op het traumatabeleid, vanwege de gebeurtenissen rond de dood van zijn opa, overweegt de rechtbank tot slot als volgt. Gelet op artikel 31, vijfde lid, van de Vw wordt een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Nu eiser niet terug hoeft te keren naar zijn land van herkomst, komt hij reeds daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op deze grond. Bovendien heeft hij geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat bij hem sprake is van psychologische problematiek als gevolg van de gebeurtenissen rond de dood van zijn opa. Ook deze beroepsgrond faalt.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel