ECLI:NL:RBDHA:2017:15884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
C-09-535935-KG ZA 17-989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking tenuitvoerlegging schadevergoedingsmaatregel en vrijlating van eiser in verband met betalingsonmacht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], verblijvende in een penitentiaire inrichting, en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde de staking van de tenuitvoerlegging van een schadevergoedingsmaatregel en zijn vrijlating, omdat hij niet in staat zou zijn om het openstaande bedrag van € 149.134,73 te betalen. De achtergrond van de zaak betreft een eerdere veroordeling van [eiser] door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift en witwassen, waarbij hem een gevangenisstraf en een schadevergoedingsmaatregel werd opgelegd. De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel was overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), dat [eiser] had aangeschreven op een adres waar hij niet meer woonde. Na een adresverificatie werd [eiser] gesignaleerd in het landelijk opsporingsregister. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig handelt door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, ook al is [eiser] niet in staat om te betalen. De voorzieningenrechter wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/535935 / KG ZA 17-989
Vonnis in kort geding van 31 juli 2017
in de zaak van
[eiser],
verblijvende in Penitentiaire Inrichting [PI] te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. M.G. Doornbos te Assen
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon,
de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. L. Sieverink te Den Haag,
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met producties, de brief van mr. Doornbos met producties, de brief van 20 juli 2017 van mr. Sieverink met producties en de op 21 juli 2017 gehouden mondelinge behandeling van de zaak, waarbij van de zijde van de Staat pleitnotities zijn overgelegd en de voorzieningenrechter vonnis heeft bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij arrest van 6 oktober 2014 - onherroepelijk geworden op 12 april 2016 - heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [eiser] veroordeeld wegens opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, witwassen en het medeplegen van witwassen. [eiser] is daarbij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten. Ook is aan hem een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 100.000,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in totaal 365 dagen hechtenis.
2.2.
De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel is op 26 juli 2016 overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB).
2.3.
Op 31 juli 2016 heeft het CJIB [eiser] ter voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel aangeschreven op het opgegeven adres [adres] te [plaats 2] , zijnde het adres dat het CJIB van het openbaar ministerie (OM) aangeleverd had gekregen.
2.4.
Omdat er geen reactie volgde op de eerste aanschrijving, heeft het CJIB een adresverificatie uitgevoerd. Daaruit bleek dat [eiser] geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in Nederland. Om deze reden is [eiser] op 24 september 2016, conform het bepaalde in Aanwijzing executie (Stcrt. 2014, 37617; hierna: de Aanwijzing executie) gesignaleerd in het landelijk opsporingsregister (OPS).
2.5.
Op 10 februari 2017 is [eiser] aangehouden. Sindsdien heeft hij de hiervoor genoemde gevangenisstraf ondergaan. Vanaf 10 juni 2017 wordt de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd.
2.6.
Bij brief van 19 juni 2017 heeft [eiser] het CJIB verzocht om een betalingsregeling. Het CJIB heeft [eiser] bij brief van 26 juni 2017 bericht dat geen betalingsregeling meer kan worden toegestaan, omdat de zaak reeds aan de penitentiaire inrichting is aangeboden met het oog op de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Wel wordt hem in deze brief de mogelijkheid geboden om het openstaande bedrag alsnog in één keer te betalen. Van deze mogelijkheid heeft [eiser] geen gebruik gemaakt. Tot op heden heeft [eiser] , zonder dat daaraan een betalingsregeling ten grondslag ligt, twee keer een bedrag € 12,50 betaald aan het CJIB. Op dit moment staat er nog een bedrag van € 149.134,73 open.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – te bepalen dat de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel van [eiser] wordt gestaakt en dat [eiser] in vrijheid wordt gesteld, met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe wordt – samengevat – het volgende aangevoerd. [eiser] beschikt niet over de middelen om het op grond van de schadevergoedingsmaatregel openstaande bedrag te voldoen. Voorop staat daarom dat sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil. Ook gedurende de vervangende hechtenis zal [eiser] niet tot de beoogde betaling in staat zijn. In die periode kan [eiser] immers geen inkomsten genereren om schadevergoeding te betalen. Executie van de schadevergoedingsmaatregel dient daarmee geen rechtens te respecteren doel. De vervangende hechtenis krijgt daardoor een punitief karakter. Als zonneklaar is dat het verschuldigde bedrag niet in één keer betaald kan worden heeft het pressiemiddel om tot betaling over te gaan geen effect. Ook is niet duidelijk waarom [eiser] niet meer voor een betalingsregeling in aanmerking komt als de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis al door het CJIB aan de Penitentiaire Inrichting is aangeboden.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Gezien de aard van de zaak is het spoedeisend belang van [eiser] bij de behandeling van zijn vordering gegeven.
4.2.
In de kern legt [eiser] aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om kennis te nemen van de vorderingen gegeven. Niet is gesteld of gebleken dat tegen de beslissing om met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis aan te vangen een andere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat. [eiser] is daarom bij de burgerlijke rechter ontvankelijk in zijn vordering.
4.3.
Kern van het geschil betreft de vraag of de Staat jegens [eiser] onrechtmatig handelt door thans de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen,
4.4.
Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel ligt besloten dat een onherroepelijke, veroordelende beslissing van de strafrechter niet alleen
magmaar ook
moetworden ten uitvoer gelegd. Artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat een strafvonnis zo spoedig mogelijk wordt geëxecuteerd. Dat uitgangspunt geldt ook voor de tenuitvoerlegging van opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In artikel 561 lid 3 Sv is bepaald dat het openbaar ministerie uitstel van betaling kan verlenen of betaling in termijnen kan toestaan.
4.5.
Voorts heeft te gelden dat vervangende hechtenis niet slechts ten uitvoer moet worden gelegd in het geval de betrokkene onwillig is om te betalen, maar ook in situaties waarin de veroordeelde niet in staat is om aan de schadevergoedingsmaatregel te voldoen. Betalingsonmacht maakt de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis dan ook niet onrechtmatig (HR 23 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5053).
4.6.
Het openbaar ministerie heeft het CJIB belast met de tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen. De wijze waarop het CJIB een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, is neergelegd in de Aanwijzing executie. Daarin is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen betalingsregeling treft, tenzij een daartoe strekkend verzoek op grond van bijzondere omstandigheden kan worden gehonoreerd. Een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling wordt in beginsel niet in behandeling genomen voor vorderingen waarvoor de veroordeelde de vervangende hechtenis reeds ondergaat.
4.7.
Bij de beoordeling van verzoeken om een betalingsregeling geldt als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel maximaal 12 maanden. In bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot maximaal 36 maanden. Dit is echter alleen mogelijk indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is. Slechts in uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een 'schrijnende situatie', kan van de termijn van maximaal 36 maanden worden afgeweken. Alsdan wordt maatwerk geleverd in het individuele geval. Ook in die situatie moet de regeling er wel toe leiden dat het (totaal) verschuldigde bedrag binnen een redelijke termijn volledig wordt voldaan.
4.8.
Al met al heeft het CJIB in de uitvoering van haar bevoegdheden terzake het ten uitvoer leggen van schadevergoedingsmaatregelen een ruime beleidsvrijheid, hetgeen meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
4.9.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte slechts één keer door het CJIB is aangeschreven voor de voldoening van de schadevergoedingsmaatregel. Op die aanschrijving zou hij hebben gereageerd via een e-mailbericht van zijn toenmalig advocaat, gericht aan de afdeling Executie van het Ressortsparket Arnhem-Leeuwarden. Daarbij zou volgens [eiser] het kantooradres van deze advocaat als postadres zijn medegedeeld aan het CJIB en had het CJIB volgende aanschrijvingen aan dit adres moeten sturen in plaats van over te gaan tot adresverificatie en signalering in het landelijk opsporingsregister. In het
e-mailbericht waarmee dit betoog wordt onderbouwd verzoekt [eiser] evenwel om de correspondentie aan hem te richten aan het postadres aan de [adres] te [plaats 2] . De voorzieningenrechter stelt vast dat dit het adres is waarheen het CJIB de eerste aan [eiser] gerichte aanschrijving heeft verstuurd, waarmee het CJIB lijkt te hebben voldaan aan de strekking van de uitspraak van de Nationale Ombudsman waar [eiser] zich ter zitting op heeft beroepen. Dat [eiser] vervolgens niet op het opgegeven adres bleek te wonen en ook elders niet stond ingeschreven, dient daarom voor zijn rekening en risico te komen. Het CJIB heeft dan ook op goede gronden kunnen besluiten om over te gaan tot signalering van [eiser] in het landelijk opsporingsregister.
4.10.
Voorts is het reeds jaren staand CJIB-beleid, opgenomen in de Aanwijzing executie, dat een verzoek om een betalingsregeling niet wordt gehonoreerd als het CJIB de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis al aan de Penitentiaire Inrichting heeft aangeboden. Aan het betoog van [eiser] dat het CJIB niet heeft gemotiveerd op welke grondslag het niet honoreren van dergelijke verzoeken is gebaseerd wordt daarom voorbij gegaan. Ook aan de overgelegde informatie waaruit volgens [eiser] zou blijken dat het CJIB ondanks deze beleidsregel wel eens een betalingsregeling aangaat met personen die hun vervangende hechtenis al ondergaan wordt voorbij gegaan, nu zonder nadere toelichting niet duidelijk is of het daarbij om vergelijkbare gevallen gaat.
4.11.
Ten aanzien van het betoog van [eiser] dat hij in het contact met de benadeelde al in een vergevorderd stadium was over een betalingsregeling en dat er al sprake is van een concept-akte of een conceptovereenkomst, wat daar ook van zij, overweegt de voorzieningenrechter dat van de zijde van de Staat bij de benadeelde is geïnformeerd en dat de gestelde overeenstemming daarbij niet kon worden bevestigd. Ook aan dit betoog wordt daarom voorbij gegaan.
4.12.
Gelet op het vorenstaande komt het gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en 618,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken
op 31 juli 2017.
fl