Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
5.De beslissing
€ 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en 618,-- aan griffierecht;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] bezwaar maakte tegen de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van zes maanden, opgelegd door het gerechtshof te Amsterdam. [eiser] had nog 139 dagen van deze straf te ondergaan en stelde dat hij detentieongeschikt was, onderbouwd door een rapport van psychiater dr. [A]. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) had echter meerdere keren geoordeeld dat hij detentiegeschikt was.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er een rechtsgang met voldoende waarborgen bestond, waarbij [eiser] bezwaar had gemaakt tegen de oproep tot tenuitvoerlegging en beroep had ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), die dit beroep ongegrond verklaarde. De rechter benadrukte dat de juistheid van een rechterlijke beslissing niet in kort geding kan worden getoetst, tenzij fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd.
De voorzieningenrechter concludeerde dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen, omdat hij niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in de weg stonden. [eiser] werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.434,-- werden begroot, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.