ECLI:NL:RBDHA:2017:15541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
NL17.13528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Chinese national op grond van kennelijk ongegrondheid en geloofwaardigheid van bekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2017 uitspraak gedaan in het beroep van een Chinese national die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die deze als kennelijk ongegrond beschouwde. De eiser, geboren in 1987, had in 2016 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij sinds 2012 in Jezus gelooft en in 2014 lid was geworden van de Quannengshen geloofsgemeenschap. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn bekering en de problemen die hij zou ondervinden als gevolg van zijn lidmaatschap van de Quannengshen niet geloofwaardig waren. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn oordeel dat eiser zich niet onverwijld had gemeld na het aflopen van zijn toeristenvisum en dat hij geen verschoonbare reden had gegeven voor deze vertraging. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten stond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser Nederland binnen vier weken moest verlaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

ProcesverloopBij besluit van 17 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13529, betreffende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, plaatsgevonden op 12 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. He. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en bezit de Chinese nationaliteit. Op 17 april 2016 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds begin 2012 in Jezus gelooft. In januari 2014 is eiser lid geworden van de Quannengshen geloofsgemeenschap (in het Engels bekend als Church of the Almighty God en Eastern Lightning). In oktober 2014 is een geloofsgenoot van eiser door de politie opgepakt. Eiser is toen meteen verhuisd maar voelde zich niet veilig. Eiser vernam van zijn ouders dat hij ontslagen was en dat de politie was langsgekomen en op zoek was naar hem. Eiser besloot China in juli 2015 te verlaten met een toeristenvisum voor Nederland.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers verklaringen omtrent zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers bekering tot het christendom en tot de Quannengshen en de gestelde problemen door zijn lidmaatschap van de Quannengshen worden niet geloofwaardig geacht. Nu eiser zich niet onverwijld heeft gemeld na het aflopen van zijn vakantievisum wordt zijn aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
3. Verweerder heeft de volgende relevante elementen in het asielrelaas onderscheiden:
- nationaliteit, identiteit en herkomst;
- bekering tot protestantisme;
- bekering naar Quannengshen en de daaruit voortvloeiende problemen.
Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De bekering tot het christendom, de bekering tot Quannengshen en de daaruit voortvloeiende problemen worden niet geloofwaardig geacht. Voorts wordt door verweerder niet aannemelijk geacht dat eiser in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat, nu hij zonder problemen een visum heeft aangevraagd en heeft verkregen. Daarnaast blijkt uit zijn verklaringen dat hij op legale wijze met gebruikmaking van zijn paspoort China heeft kunnen verlaten. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld na aankomst in Nederland. Hij heeft hiervoor geen verschoonbare reden gegeven. Dat hij niet zo spoedig mogelijk de bescherming van de Nederlandse autoriteiten heeft ingeroepen doet ernstige afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas en de gestelde behoefte aan bescherming. De aanvraag wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.
4. Eiser voert aan dat hij zich niet onverwijld gemeld heeft bij de Nederlandse autoriteiten omdat hij niet wist dat het voor hem mogelijk was om een asielaanvraag in te dienen. Verweerder mag het eiser ook niet tegenwerpen dat de bij de visumaanvraag overgelegde stukken niet overeenkomen met eisers asielrelaas. Het gaat om twee afzonderlijke procedures zodat van tegenstrijdigheden geen sprake kan zijn. Inmiddels heeft eiser met stukken onderbouwd dat hij daadwerkelijk leraar van beroep was.
Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Een geloofsgenote van eiser met vrijwel hetzelfde asielrelaas, heeft wel een verblijfsvergunning gekregen.
Verweerder heeft tijdens de gehoren schuldig op complexe wijze vragen gesteld, waardoor eiser niet goed aan zijn eigen verhaal is toegekomen. Eiser is echter wel van mening dat hij duidelijk heeft uitgelegd wat hem deed overtuigen van het bestaan van God. Ook voor het inschatten van de risico’s die behoren bij de bekering en het achterwege blijven van het dopen heeft eiser duidelijke verklaringen gegeven.
Eiser heeft zijn eigen huis in [plaats] gekocht in 2012 maar is er pas in 2015 gaan wonen. Eiser heeft dit in beroep onderbouwd met stukken. De door eiser genoemde bijeenkomsten zijn in zijn eigen woning georganiseerd.
Verweerder gaat te ver door te stellen dat een kerkgenoot of zelfs de kerkleider van Nederland minder goed in staat is te beoordelen of eiser bekeerd is, dan verweerder zelf. Verweerder heeft niet zorgvuldig geoordeeld. Alle zaken die in het voordeel van eiser spreken worden weggestreept tegen de vaststelling dat verweerder niet overtuigd raakt door hetgeen voor eiser de aanleiding was om zich te bekeren.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955), blijkt dat de staatssecretaris een vaste gedragslijn toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. Hierbij zijn van belang de motieven voor en het proces van bekering, de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling en de algemene, basale kennis van de betrokken geloofsleer en geloofspraktijk. Bijzondere waarde moet worden toegekend aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over de motieven voor en het proces van bekering, als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Deze gedragslijn kan de rechterlijke toets doorstaan.
In de uitspraak van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502) heeft de Afdeling voorts vastgesteld dat door verweerder twee verschillende beoordelingskaders zijn ontwikkeld voor zaken waarin sprake is van bekering. In geval van een passieve bekering ligt de nadruk bij de beoordeling op de manier waarop het geloofsleven zich ná de gestelde bekering heeft ontwikkeld. Er wordt dan minder betekenis gehecht aan het proces dat tot de bekering heeft geleid. Bij een actieve bekering met enkele passieve elementen komt zowel belang toe aan de verklaringen van de vreemdeling over het proces dat daartoe heeft geleid als het proces van de geloofsontwikkeling ná de bekering.
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van eiseres bekering tot het christendom als volgt.
6.1
De rechtbank stelt met verweerder vast dat bij eiser sprake is van een actieve bekering. Eiser heeft immers verklaard na financiële problemen en een stukgelopen relatie slecht te zijn gaan slapen en daardoor depressieve gevoelens en een hartritmestoornis gekregen te hebben. De arts in het ziekenhuis vertelde eiser over Jezus Christus en gaf hem een bijbel mee. Eiser heeft een maand onderzoek gedaan en zou vervolgens tot het christendom zijn bekeerd. Een actieve bekering veronderstelt een welbewuste en weloverwogen keuze.
6.2
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet onder woorden kan brengen hoe hij als atheïst in een maand tijd overtuigd is geraakt van het bestaan van God. Daarbij heeft verweerder de atheïstische opvoeding en academische achtergrond van eiser kunnen betrekken. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat verweerder geen innerlijke, diepgewortelde overtuiging van de keuze voor het christendom heeft laten zien.
Deze zelfde omstandigheden maken het ook niet aannemelijk dat eiser weinig nagedacht lijkt te hebben over de risico’s van een bekering. Aan eisers betoog dat hij op een bepaald moment te ver was om terug te keren en hij wist dat het lijden bij het christendom hoort, heeft verweerder niet ten onrechte geen doorslaggevend gewicht kunnen toekennen. Immers geeft dit betoog geen inzicht in het proces tot bekering en de bekeringsmotieven.
6.3
Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat eisers algemene uitspraken over het verkrijgen van meer rust, betere omgangsvormen en verbeterd slaapritme geen blijk geven van een verandering van persoonlijke identiteit en beleving. Daarmee zijn eisers verklaringen omtrent zijn proces van bekering niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht.
6.4
Verweerder heeft voorts in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat hij gesteld heeft zijn kennis alleen uit de bijbel verkregen te hebben. Deze kennis heeft verweerder als basaal kunnen aanmerken zodat hij daaraan geen groot gewicht heeft kunnen toekennen voor het onderbouwen van de innerlijke overtuiging om zich te bekeren.
Het feit dat eiser in de twee jaar dat hij het christendom aanhing niet is gedoopt heeft verweerder in het nadeel van eiser kunnen meewegen, aangezien het een initiatiesacrament is binnen het christendom. De omstandigheid dat men in China minder vrij is om uitvoering te geven aan het geloof heeft verweerder een onvoldoende verklaring kunnen achten. Immers kwam eiser ook samen met andere christenen in huiskerken, hetgeen ook niet toegestaan is.
6.5
Op basis van al het bovengenoemde heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers stelling sinds 2012 christen te zijn, ongeloofwaardig is.
7. Ten aanzien van de bekering tot de Quannengshen overweegt de rechtbank als volgt.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook op dit onderdeel de in rechtsoverweging 5. voormelde gedragslijn op zorgvuldige en correcte wijze heeft toegepast. Verweerder en eiser hebben voorts beiden gewezen op de positie van Quannengshen in China. Uit een bericht van de Immigration and Refugee Board van Canada, d.d. 16 oktober 2014, blijkt dat het Chinese regime de Quannengshen beweging heeft aangemerkt als “evil cult”. Gelet op deze positie alsmede het feit dat eiser ook zelf aangeeft zich bewust te zijn van de risico’s van het geloof, geldt ook voor eiser dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn bekering bijzondere waarde moet worden toegekend aan de beantwoording van vragen over de motieven voor en het proces van bekering.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de bekering van eiser tot de Quannengshen niet geloofwaardig is. De rechtbank volgt verweerder in (de motivering van) zijn standpunt dat eiser algemeen en zonder veel details heeft verklaard over zijn motieven voor en het proces van bekering tot de Quannengshen en dat hij daarmee een innerlijke bekering niet aannemelijk heeft gemaakt. Verder heeft verweerder terecht gesteld dat eiser vaag en oppervlakkig heeft verklaard over de kern van het geloof. De verklaringen van eiser over de Quannengshen zien vooral op kenmerken van het christendom en niet zozeer op die van de sekte. Eiser kan bijvoorbeeld niet voldoende duidelijk maken wat het verschil is tussen het christendom en de Quannengshen. Eiser verklaart, net als over het christendom, alleen in algemene bewoordingen over zijn religie. Van iemand die verklaart dagelijks in het boek van Quannengshen te lezen mag informatie van grotere diepgang verwacht worden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheid, dat de Quannengshen een jongere gemeenschap en een sekte is, niet maakt dat van eiser niet verwacht kan worden dat hij goed onderbouwde motieven kan geven voor en het proces van bekering, de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging en de algemene, basale kennis over de Quannengshen en de daarbij behorende geloofspraktijk.
De motivering van verweerder ten aanzien van het proces van bekering en de kennis over de inhoud van het geloof in het voornemen en het bestreden besluit vindt de rechtbank deugdelijk. Eiser heeft in geen van de gehoren kunnen benoemen wat de kern van het geloof van de Quannengshen is zoals deze blijkt uit openbare bronnen. Gelet op het feit dat eiser stelt dat hij zich heeft aangesloten bij een beweging waarvoor hij vervolgd kan worden, heeft verweerder voorts terecht aan eiser tegengeworpen dat bij hem van geen enkele twijfel bij de gestelde bekering is gebleken, temeer nu onbetwist vaststaat dat hij de risico’s kende.
7.3
Omdat verweerder de bekering tot de Quannengshen terecht ongeloofwaardig heeft geacht, heeft hij zich ook terecht op het standpunt gesteld dat de daaruit voortvloeiende problemen die eiser stelt te hebben met de Chinese autoriteiten, ongeloofwaardig zijn, temeer nu eiser heeft verklaard dat hij werd gezocht door de politie, hij een paspoort heeft aangevraagd en hij legaal is uitgereisd terwijl eiser in de negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten zou staan. De enkele stelling, dat eiser legaal heeft kunnen uitreizen omdat hij zich bij de Quannengshen bediende van een alias, baat hem gelet op het voorgaande niet.
7.4
Eiser heeft ter ondersteuning van zijn relaas, per brief van 13 augustus 2017, een brief van zelfde datum en ondertekend door de leider van de Kerk van de Almachtige God Nederland overgelegd. In deze brief bevestigt de leider het lidmaatschap van eiser van zijn kerk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan deze brief niet die waarde kan worden gehecht die eiser er aan gehecht zou willen zien. Van belang hierbij is dat de brief niet afkomstig is uit een objectieve bron en niet onderbouwd is met stukken die afkomstig zijn uit andere objectieve bronnen. Hetzelfde gaat op voor de verklaring van [persoon], een geloofsgenoot van eiser.
Ter zitting heeft eiser het beroep op het gelijkheidsbeginsel toegelicht. Daarbij heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat zij ook de advocaat van de vreemdeling was in een van de door eiser aangehaalde vergelijkbare zaken. De rechtbank stelt vast dat eiser dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet geconcretiseerd heeft door het overleggen van documenten in die zaak. De rechtbank heeft immers niet de beschikking over ingewilligde asielaanvragen. De enkele stelling dat sprake is van vergelijkbare zaken is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft daarnaast ter zitting aangegeven dat hem gebleken is dat de door eiser aangehaalde zaken wel degelijk verschilden van die van eiser omdat in die zaken wel geloofwaardig is verklaard over de bekering.
7.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen groot gewicht kunnen toekennen aan de stelling van eiser dat de vraagstelling bij de gehoren ten aanzien van eisers bekering te moeilijk was. Eiser heeft tijdens de gehoren slechts eenmaal aangegeven een bepaalde vraag niet begrepen te hebben. Verweerder heeft zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat de gehoren op dit punt op juiste wijze zijn afgenomen. Aan de door eiser geschreven reactie op het voornemen heeft verweerder geen groot gewicht kunnen toekennen, aangezien eiser al in het nader gehoor en aanvullend nader gehoor in de gelegenheid is gesteld om dit naar voren te brengen.
8. Vast staat dat het visum van eiser voor Nederland op 28 oktober 2015 was verlopen en hij pas op 13 april 2016 kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenste. Hieruit volgt dat eiser voorafgaande aan zijn verzoek om internationale bescherming iets meer dan vijf maanden in Nederland heeft verbleven. De stelling van eiser dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid een asielaanvraag in te dienen, is geen verschoonbare omstandigheid. Verweerder heeft deze omstandigheid mogen meenemen in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en zich op het standpunt mogen stellen dat deze omstandigheid ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas en de gestelde behoefte aan bescherming.
9. Verweerder heeft de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Op grond van wat onder 8 al is overwogen, heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld en is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 voldaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
10. Nu de aanvraag van eiser terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond heeft verweerder mogen bepalen dat eiser Nederland binnen vier weken dient te verlaten op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
griffier
rechter is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel