Op 21 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een proceskostenvergoeding in het kader van een bezwaarprocedure tegen een besluit van de gemeente Sittard-Geleen, waarbij de bijstandsuitkering van eiser was stopgezet. Eiser had een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand, maar deze was aanvankelijk afgewezen door verweerder op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Verweerder had de aanvraag later herroepen en de toevoeging alsnog verleend, maar de toegepaste wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding was onderwerp van geschil.
Eiser was van mening dat de wegingsfactor 1 had moeten zijn in plaats van de toegepaste 0,5. De rechtbank oordeelde dat er geen duidelijke redenen waren om van de wegingsfactor gemiddeld af te wijken. De rechtbank stelde vast dat de zaak als gemiddeld moest worden gekwalificeerd, omdat er geen omstandigheden waren die een lagere wegingsfactor rechtvaardigden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het een proceskostenvergoeding van €248,00 toekende en stelde de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar vast op €495,00, met aftrek van het reeds betaalde bedrag.
De rechtbank oordeelde verder dat verweerder het griffierecht van €46,00 aan eiser moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €247,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.