ECLI:NL:RBDHA:2017:15517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 9150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 21 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een proceskostenvergoeding in het kader van een bezwaarprocedure tegen een besluit van de gemeente Sittard-Geleen, waarbij de bijstandsuitkering van eiser was stopgezet. Eiser had een toevoeging aangevraagd voor rechtsbijstand, maar deze was aanvankelijk afgewezen door verweerder op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Verweerder had de aanvraag later herroepen en de toevoeging alsnog verleend, maar de toegepaste wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding was onderwerp van geschil.

Eiser was van mening dat de wegingsfactor 1 had moeten zijn in plaats van de toegepaste 0,5. De rechtbank oordeelde dat er geen duidelijke redenen waren om van de wegingsfactor gemiddeld af te wijken. De rechtbank stelde vast dat de zaak als gemiddeld moest worden gekwalificeerd, omdat er geen omstandigheden waren die een lagere wegingsfactor rechtvaardigden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het een proceskostenvergoeding van €248,00 toekende en stelde de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar vast op €495,00, met aftrek van het reeds betaalde bedrag.

De rechtbank oordeelde verder dat verweerder het griffierecht van €46,00 aan eiser moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €247,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/9150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. P.S.J. de Koning).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2016, verzonden op 29 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een toevoeging met kenmerk [kenmerk] afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat alsnog een toevoeging wordt verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het juridisch kader is als bijlage 1 aan de uitspraak gehecht.
2. Op 10 augustus 2016 heeft de gemachtigde van eiser een toevoeging aangevraagd ter zake van een bezwaarprocedure tegen een besluit van de gemeente Sittard-Geleen om de bijstandsuitkering van eiser te stoppen. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om een toevoeging met kenmerk [kenmerk] afgewezen omdat het een probleem betreft waarvoor bijstand van een advocaat niet noodzakelijk is (artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb)). Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar gegrond verklaard en de toevoeging met kenmerk [kenmerk] verstrekt. Verweerder heeft daarbij het verzoek tot kostenvergoeding toegewezen voor een bedrag van €248,00 (0,5 x €496,00).
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de wegingsfactor 0,5 heeft toegepast nu wegingsfactor 1 toegepast had moeten worden. Eiser voert hiertoe aan dat ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) voor het indienen van een bezwaarschrift 1 punt wordt toegekend. Verweerder wijkt in de Beleidsregels wegingsfactoren bestuurlijke voorprocedure (hierna: de Beleidsregels) voor daarin omschreven zaken af van het Besluit. Eiser meent dat de Beleidsregels in strijd zijn met het Bpb nu niet gemotiveerd wordt waarom in bepaalde zaken 1 punt en in andere zaken 0,5 punt wordt toegekend voor het indienen van een bezwaarschrift en niet wordt aangegeven op welke wijze de wegingsfactoren worden gehanteerd. Voorts voert eiser aan dat nu de grond van het bestreden besluit in bezwaar is komen te vervallen, de onderhavige kwestie niet meer onder artikel 3 van de Beleidsregels valt en artikel 2 van de Beleidsregels toegepast had moeten worden.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu de toevoegingsaanvraag is afgewezen op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, verweerder ingevolge artikel 3, sub c, van de Beleidsregels op juiste gronden de wegingsfactor 0,5 heeft gehanteerd. Verweerder verwijst in dit kader naar de Nota van Toelichting van de Beleidsregels. Er was sprake van een lichte zaak omdat een toelichting op de feitelijke situatie voldoende was om een toevoeging te verstrekken. Voorts overweegt verweerder dat nu bezwaar is gemaakt tegen de afwijzing van een toevoeging op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, artikel 2 van de Beleidsregels niet van toepassing is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Verweerder verwijst naar de Beleidsregels ter onderbouwing van het toepassen van de wegingsfactor 0,5. De rechtbank overweegt dat zij de juistheid van het oordeel van het bestuursorgaan met betrekking tot deze factor volledig kan toetsen. De rechtbank is daarbij niet gebonden aan de Beleidsregels die verweerder heeft vastgesteld, voor zover die leiden tot een lagere vergoeding dan naar het eigen oordeel van de rechtbank op zijn plaats is (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:915, en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3022).
5.2.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:527) behoort de behandeling van een zaak in beginsel tot de categorie gemiddeld tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen duidelijke redenen zijn om van de categorie gemiddeld af te wijken. De gemachtigde van eiser heeft een inhoudelijk bezwaarprocedure gevoerd. De rechtbank overweegt dat niet gesteld of gebleken is van omstandigheden die een lagere wegingsfactor zouden rechtvaardigen. De enkele stelling dat een toelichting op de feitelijke situatie voldoende was om een toevoeging te verstrekken, is hiervoor ontoereikend.
6.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het besluit, voor zover verweerder in bezwaar een proceskostenvergoeding van €248,00 heeft toegekend. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, merkt de rechtbank de onderhavige zaak aan als “gemiddeld”. De rechtbank stelt de kosten die eiser in bezwaar heeft gemaakt onder toepassing van het Bpb vast op €495,00 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van €495,00 en een wegingsfactor 1). Verweerder mag het reeds betaalde bedrag van €248,00 hierop in mindering brengen.
6.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €247,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 0,5). Aangezien het beroep uitsluitend gericht is tegen de proceskostenveroordeling van verweerder, merkt de rechtbank de zaak als “licht” aan en past de wegingsfactor 0,5 toe.

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een proceskostenvergoeding van €248,00 is toegekend;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een bedrag van €495,00 ter zake van kosten van rechtsbijstand in bezwaar vergoedt, met aftrek van het reeds aan eiser betaalde bedrag van €248,00;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €46,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €247,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage 1

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15
(…)
2 De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
(…)
4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
(…)
Artikel 2
1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;
(…)
Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht
Het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (C).
Beleidsregels wegingsfactoren kosten bestuurlijke voorprocedure
Artikel 2. Categorieën zaken die met een wegingsfactor van 1 worden gewaardeerd
1. Een bezwaar in een zaak die niet tot een van de categorieën van artikel 3 of artikel 4 behoort, zal in beginsel als gemiddeld met een wegingsfactor van 1 gekwalificeerd worden.
2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de Raad de bevoegdheid om op grond van het Bpb, een lagere of hogere wegingsfactor toe te kennen naarmate de betreffende zaak lichter of zwaarder is dan een gemiddelde zaak.
Artikel 3. Categorieën zaken die met een wegingsfactor van 0,5 worden gewaardeerd
(…)
c. Zaken waarin bezwaar is gemaakt tegen het besluit inhoudende dat het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet (artikel 12 lid 2 sub g Wrb).