ECLI:NL:RBDHA:2017:15412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
C/09/542199 / KG ZA 17-1407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over proceskosten na intrekking kort geding inzake teruggave rijbewijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door [eiser] tegen de RDW en het CBR. [eiser] had de RDW en het CBR gedagvaard met de eis dat zijn Belgische rijbewijs binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan hem zou worden teruggegeven, onder verbeurte van een dwangsom, en daarnaast een voorschot van € 10.000,- op door hem geleden schade. Op 6 december 2017 heeft [eiser] echter de zaak ingetrokken, waarna de gedaagden verzochten om een beslissing over de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. De RDW en het CBR hebben hoge kosten gemaakt om verweer te voeren, maar [eiser] heeft ook aanzienlijke moeite moeten doen om zijn rijbewijs terug te krijgen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de kosten van beide partijen gecompenseerd moeten worden, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat [eiser] niet nodeloos de kosten heeft veroorzaakt en dat de RDW en het CBR niet tijdig hebben gecommuniceerd over hun juridische bijstand. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen partijen in juridische procedures.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/542199 / KG ZA 17-1407
Vonnis in kort geding van 21 december 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , België,
eiser,
advocaat mr. M.M.A. Timmermans te Druten,
tegen:

1.de publiekrechtelijke rechtspersoon: zelfstandig bestuursorgaanDienst Wegverkeer,

gevestigd te Zoetermeer,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon: zelfstandig bestuursorgaan
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagden,
advocaat mr. K. Azghay te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de RDW’ en ‘het CBR’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 13 producties;
- de conclusie van antwoord met 14 producties;
- het faxbericht d.d. 6 december van mr. Timmermans, waarin zij aangeeft de zaak in te trekken;
- het faxbericht d.d. 6 december 2017 van mr. Azghay, waarin zij verzoekt om een beslissing omtrent de proceskosten;
- het faxbericht d.d. 7 december 2017 van mr. Timmermans;
- het faxbericht d.d. 7 december 2017 van mr. Azghay;
- het faxbericht d.d. 11 december 2017 van mr. Timmermans.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft partijen laten berichten dat zonder nadere mondelinge behandeling op de resterende vordering zal worden beslist.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] heeft de RDW en het CBR op 6 november 2017 gedagvaard en gevorderd dat zijn Belgische rijbewijs binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan hem zal worden terggegeven op straffe van verbeurte van een dwangsom. Tevens heeft hij een voorschot van € 10.000,- gevorderd op door hem geleden schade in verband met het regelen van vervoer van en naar werk- en privéaangelegenheden.
2.2.
Bij brief van 14 november 2017 van het CBR aan [eiser] heeft het CBR bericht dat zij de RDW heeft verzocht om het Belgische rijbewijsdocument aan [eiser] terug te sturen. Volgens diezelfde brief heeft de RDW op dat moment het rijbewijs aangetekend aan [eiser] retour gezonden.
2.3.
Op 6 december 2017 heeft mr. Azghay om 7:46 uur haar conclusie van antwoord aan mr. Timmermans verzonden per email. Tot dat moment had zich niemand namens de RDW en het CBR gesteld in de procedure. In haar email schrijft mr. Azghay onder meer het volgende:
“(…) Indien deze conclusie aanleiding geeft om het kort geding in te trekken, onder betaling van de proceskosten van de RDW en het CBR, verneem ik dat graag zo spoedig mogelijk van u. (…)”
2.4.
Bij faxbericht van 6 december 2017 om 8:53 uur heeft mr. Timmermans het kort geding ingetrokken.
2.5.
Bij faxbericht van 6 december 2017 om 12:09 uur heeft mr. Azghay verzocht om een beslissing omtrent de proceskosten, aangezien mr. Timmermans hierover niets heeft gezegd in haar intrekkingsbericht.
2.6.
Partijen hebben zich vervolgens beiden per faxbericht uitgelaten over de vordering om [eiser] in de proceskosten te veroordelen.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Het gaat in deze zaak nog slechts om een beslissing over de kosten van het kort geding. Bij de beoordeling daarvan strekt hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087) tot uitgangspunt. Daarin is bepaald dat wanneer eiser het kort geding intrekt, zoals in dit geval door [eiser] is gebeurd, de aanhangigheid van het kort geding niet komt te vervallen indien gedaagde tijdig meedeelt dat het geding desondanks door moet gaan omdat hij een beslissing over de proceskosten verlangt, zoals de RDW en het CBR in dit geval hebben gedaan. Gelet op dit uitgangspunt zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over deze vordering. Omdat partijen uitgebreid van deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt, heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien om daarnaast alsnog een mondelinge behandeling te bepalen.
3.2.
De RDW en het CBR stellen zich op het standpunt dat zij naar aanleiding van de kort geding dagvaarding onnodig hoge kosten hebben moeten maken om verweer te voeren. De RDW en het CBR hebben zorgvuldig onderzoek verricht en op meerdere plekken informatie moeten opvragen. Ook hebben ze meermaals contact gelegd met de Belgische autoriteiten. Vervolgens hebben ze kosten gemaakt door het inschakelen van een advocaat, die een uitgebreide conclusie van antwoord heeft ingediend op 6 december 2017. De RDW en het CBR menen dat [eiser] , na kennisname van de conclusie van antwoord, heeft ingezien dat het kort geding kansloos zou zijn en om die reden de zaak heeft ingetrokken.
3.3.
[eiser] heeft hier tegenover gesteld dat hij veel moeite heeft moeten doen om zijn rijbewijs terug te krijgen. Op 4 oktober 2017 heeft de rechtbank Gelderland de teruggave van zijn rijbewijs gelast maar hij heeft zijn rijbewijs pas rond 14 november 2017 daadwerkelijk teruggekregen. In de tussentijd heeft hij zich veel moeite getroost om gehoor te vinden bij de RDW en het CBR maar dat is niet gelukt. [eiser] heeft ook hoge kosten voor vervangend vervoer moeten maken. Daarbij komt dat de RDW en het CBR op geen enkel moment voorafgaand aan de indiening van de conclusie van antwoord hebben bericht dat zij in rechte zouden worden bijgestaan door mr. Azghay. Als mr. Azghay had laten weten dat zij betrokken was geraakt bij deze zaak, had er wellicht eerst onderling overleg kunnen plaatsvinden voordat er een lijvige conclusie van antwoord was opgesteld. De gemaakte kosten hadden grotendeels voorkomen kunnen worden, door een stelbriefje of een ander bericht van
mr. Azghay aan mr. Timmermans.
3.4.
Door de RDW en het CBR in de procedure te betrekken, heeft [eiser] hen genoodzaakt zich juridisch te laten bijstaan. De advocaat van de RDW en het CBR heeft hiervoor kosten moeten maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is echter niet gebleken dat [eiser] deze kosten nodeloos heeft veroorzaakt. Hiertoe is redengevend dat het CBR acht dagen na het uitbrengen van de dagvaarding [eiser] heeft geïnformeerd dat zijn rijbewijs zou worden teruggegeven. In die zin heeft het uitbrengen van de dagvaarding er mede toe geleid dat de RDW en het CBR aan de eerste vordering hebben voldaan. Ten aanzien van de daarnaast ingestelde geldvordering geldt dat in kort geding terughoudendheid op zijn plaats is. Mogelijk heeft de indiening van de conclusie van antwoord ertoe geleid dat de dagvaarding, waarin feitelijk alleen de geldvordering resteerde, alsnog is ingetrokken. [eiser] zou bij handhaving van zijn vordering deels in het ongelijk zijn gesteld. Dat hij ten dele in het ongelijk zou worden gesteld, acht de voorzieningenrechter onvoldoende voor een proceskostenveroordeling. Bij dit oordeel weegt mee dat [eiser] tot 6 december 2017 om 7:46 uur niet wist of en zo ja, welke advocaat er aan de zijde van de RDW en het CBR was betrokken. Het had op de weg van mr. Azghay gelegen om zich op een eerder moment aan mr. Timmermans bekend te maken teneinde onderling overleg te voeren. Door zulks na te laten, zijn er mogelijk aan de zijde van de RDW en het CBR meer kosten gemaakt dan redelijkerwijs nodig waren geweest. Dit dient niet voor rekening van [eiser] te komen.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter de kosten van partijen zal compenseren aangezien beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld. Dit brengt met zich dat elke partij de eigen proceskosten dient te dragen.
3.6.
Nu de voorzieningenrechter op het geschil over de proceskosten beslist, zijn beide partijen op grond van artikel 3 lid 1 Wgbz griffierecht verschuldigd, op basis van een vordering van onbepaalde waarde. Dit griffierecht zal aldus bij elk der partijen in rekening worden gebracht.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.2.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op
21 december 2017.
imt