3.8.Op 13 januari 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
4. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Vw en voor zover van belang, zijn de ambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen, bevoegd om, ter vervulling van hun taken, reis- en identiteitspapieren van personen in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen alsmede om hierin aantekeningen te maken.
Ingevolge artikel 52, tweede lid, eerste volzin, van de Vw wordt het reis- of identiteitspapier aan de vreemdeling teruggegeven indien hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hij ook daadwerkelijk vertrekt.
Ingevolge artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en voor zover van belang, nemen de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet het reis- of identiteitspapier van een persoon tijdelijk in bewaring voorzover zulks nodig is met het oog op de uitzetting of de overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Vw.
Ingevolge artikel 72, derde lid, Vw wordt voor de toepassing van de afdeling 2 van de Vw met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, eerste volzin, Vw en voor zover van belang, kan tegen een ter uitvoering van deze wet genomen beschikking, die niet door of namens onze Minister is genomen, bij Onze Minister administratief beroep worden ingesteld.
Ingevolge artikel 71, eerste lid, Vw is in afwijking van artikel 8:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor beroepen tegen besluiten, gegeven op grond van deze wet, de rechtbank te ’s Gravenhage bevoegd.
5. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat eiser geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen het met het oog op eisers uitzetting tijdelijk in bewaring nemen van het paspoort.
6. De rechtbank is gezien het toepasselijk wettelijk kader van oordeel dat tegen (de inname van en) de weigering tot teruggave van het paspoort administratief beroep openstaat. Tegen een beslissing op een administratief beroep staat beroep open bij de vreemdelingenrechter.
7. Gelet op het voorgaande dient het bezwaarschrift van 14 december 2012 dat bij de Vreemdelingenpolitie Utrecht is ingediend te worden aangemerkt als een administratief beroepschrift, dat naar verweerder had moeten worden doorgestuurd en waarop verweerder had behoren te beslissen.
8. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat het als administratief beroepschrift aan te merken bezwaarschrift van 14 december 2012 dat bij de Vreemdelingenpolitie Utrecht is ingediend ten onrechte niet aan verweerder is doorgezonden. Voorts heeft een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, ten onrechte op het administratief beroep beslist. In zoverre kleeft er aan het bestreden besluit een bevoegdheidsgebrek. Ter zitting heeft verweerder het bestreden besluit bekrachtigd. Gelet op deze bekrachtiging kan voormeld bevoegdheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, nu gesteld noch gebleken is dat eiser door dit gebrek in zijn belangen is geschaad.
9. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om vanwege dit bevoegdheidsgebrek verweerder in eisers proceskosten in beroep te veroordelen, nu eiser geen gronden ter zake van het ambtshalve door de rechtbank geconstateerde bevoegdheidsgebrek heeft aangevoerd.
10. Zoals ter zitting met partijen is besproken, ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het als administratief beroep aan te merken bezwaar ontvankelijk is.
11. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw bedraagt in afwijking van artikel 6:7 van de Awb de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift vier weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid, is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
12. De rechtbank is van oordeel dat de termijn van vier weken om administratief beroep in te stellen is aangevangen op 11 oktober 2016, zijnde de datum waarop aan eiser desgevraagd mondeling is medegedeeld dat het paspoort niet aan hem wordt teruggegeven. De omstandigheid dat ten tijde van die weigering de ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, bekend was met de gemachtigde van eiser inzake het verzoek tot teruggave van het paspoort, maakt niet dat de termijn van vier weken om administratief beroep in te stellen eerst aanvangt op het moment waarop deze gemachtigde met de weigering bekend is geworden. Immers, de weigering betreft een feitelijke handeling en de termijn van vier weken om administratief beroep in te stellen vangt in dat geval aan wanneer voor eiser op ondubbelzinnige wijze uit een specifiek ten aanzien van hem als zodanig kenbare handeling kan afleiden dat de teruggave van het paspoort is geweigerd. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in een uitspraak van de ABRvS van 5 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN9962). De rechtbank is voorts van oordeel dat door eiser mede te delen dat aan hem het paspoort niet wordt teruggeven, op vorenbedoelde ondubbelzinnige wijze de weigering kenbaar is gemaakt. De rechtspraak waarin is bepaald dat de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddel aanvangt wanneer een schriftelijk besluit op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt aan de gemachtigd die bij een bestuursorgaan in bepaalde zaak bekend is, is in dit geval niet van toepassing omdat geen sprake is van een schriftelijk besluit waarbij de teruggave is geweigerd maar van een feitelijke handeling waarbij dat is gebeurd. 13. De rechtbank stelt vast dat het op 14 december 2016 ingediende en als administratief beroepschrift aan te merken bezwaarschrift buiten de termijn van vier weken is ingediend. De rechtbank is van oordeel dat desondanks de niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven, nu redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Hiertoe is in de eerste plaats redengevend dat eiser heeft betwist, dat op 11 oktober 2016 aan hem is meegedeeld dat en binnen welke termijn hij een rechtsmiddel tegen de weigering van de teruggave van het paspoort kan aanwenden, en op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat op 11 oktober 2016 aan eiser is meegedeeld binnen welke termijn hij een rechtsmiddel tegen de weigering van de teruggave van het paspoort kan aanwenden. Voorts is redengevend dat het niet aan eiser mededelen van de mogelijkheid om binnen een bepaalde tijd een rechtsmiddel aan te wenden leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, nu eiser daarop een beroep heeft gedaan en heeft gesteld dat de termijnoverschrijding daarvan een gevolg is. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in een uitspraak van de ABRvS van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS: 2017:594). Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat eiser wist dat hij binnen een bepaalde termijn administratief beroep moest instellen.
14. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat eiser ten tijde van de behandeling van het beroep en het verzoek ter zitting over de voor deze zaak relevante stukken beschikte.
15. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel, de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Ter motivering van deze stelling heeft eiser aangevoerd dat door de weigering het paspoort (tijdelijk) terug te geven hem ten onrechte het recht wordt onthouden om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ in te dienen. Immers, zonder het paspoort kan eiser zich niet legitimeren om de onderneming in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) in te schrijven, kan eiser geen zakelijke overeenkomsten aangaan en kan hij niet aan de overige documentatievereisten in het kader van vorenbedoelde aanvraag voldoen. Het had op de weg van verweerder gelegen om te motiveren waarom een alternatieve oplossing niet mogelijk is, zoals tijdelijke teruggave van het ingenomen paspoort aan eiser opdat hij de onderneming in het handelsregister van de KvK kan inschrijven. Voorts is van belang dat eiser verblijfsaanvragen heeft ingediend en zich houdt aan de op hem opgelegde meldplicht.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het bestreden besluit in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel, de artikelen 16 en 17 van het Handvest, artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.