ECLI:NL:RBDHA:2017:15397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
AWB 17/1431 en AWB 17/1432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering teruggave paspoort en bevoegdheidsgebrek in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van de teruggave van een Turks paspoort aan eiser, een vreemdeling van Turkse nationaliteit. Eiser had op 11 oktober 2016 verzocht om zijn paspoort, dat op 10 april 2016 in bewaring was genomen, tijdelijk aan hem terug te geven. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen weigerde dit verzoek, waarop eiser administratief beroep aantekende. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van dit beroep was aangevangen op de datum van de weigering en dat het bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend. Echter, de rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat eiser niet op de hoogte was gesteld van de termijn voor het indienen van een rechtsmiddel.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit, waarbij de teruggave van het paspoort werd geweigerd, niet in strijd was met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel of andere relevante rechtsbeginselen. De rechtbank oordeelde dat eiser geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die erop wezen dat zijn belang bij teruggave van het paspoort diende te prevaleren boven het belang van de staat bij de weigering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/1431 en AWB 17/1432
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 20 november 2017 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [1987] , van Turkse nationaliteit, eiser/verzoeker
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij schrijven van 7 oktober 2016, overhandigd op 11 oktober 2016, heeft eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, verzocht het ten naam van eiser gesteld Turks paspoort, dat op 10 april 2016 in bewaring is genomen (paspoort), (tijdelijk) aan hem terug te geven.
Op 11 oktober 2016 heeft eiser in persoon aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, verzocht het paspoort (tijdelijk) aan hem terug te geven.
Op 11 oktober 2016 heeft vorenbedoeld ambtenaar mondeling geweigerd het paspoort aan hem terug te geven (primair besluit).
Eiser heeft tegen de vorenbedoelde feitelijke handeling op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 december 2016, neergelegd in een e-mailbericht (bestreden besluit), heeft een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van eisers beroep en verzoek, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 17/2936 en AWB 17/2937, plaatsgevonden op 17 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om hem vrij te stellen van de verplichting tot betaling van het griffierecht, omdat hij niet over inkomsten of vermogen beschikt. Eiser heeft schriftelijk verklaard dat hij geen inkomsten dan wel vermogen heeft waarmee het griffierecht kan worden voldaan.
2. Met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3650), is de rechtbank van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht. Het verzoek om vrijstelling wordt derhalve in beide zaken ingewilligd.
3. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
3.1.
Eiser is afkomstig uit Turkije en is op onbekende datum Nederland ingereisd.
3.2.
Hij heeft op 10 januari 2014 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ bij OK Diensten. Deze aanvraag is bij besluit van 8 april 2014, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 4 juli 2014, afgewezen. Eiser is daarbij medegedeeld dat hij Nederland binnen 28 dagen dient te verlaten. Het tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 juli 2014 ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast.
3.3.
Op 9 april 2016 is eiser staande gehouden vanwege illegaal verblijf in Nederland en op 10 april 2016 is het paspoort met het oog op eisers uitzetting in bewaring genomen. Bij brief van 20 april 2016 is eiser in de gelegenheid gesteld om op 26 april 2016 zelfstandig via de luchthaven Schiphol te vertrekken. Eiser heeft ervan af gezien om (op 11 april 2016 via de luchthaven Schiphol) Nederland te verlaten.
3.4.
Op 21 april 2016 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ bij […] (onderneming) ingediend. Bij besluit van 14 juli 2016, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 2 februari 2017, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
3.5.
Omdat eiser niet uit eigen beweging uit Nederland is vertrokken naar Turkije en zich in Nederland heeft onttrokken aan toezicht alsook met het oog op eisers uitzetting, is aan eiser in ieder geval met ingang van 3 mei 2016 een meldplicht opgelegd.
3.6.
Bij schrijven van 7 oktober 2016, overhandigd op 11 oktober 2016, heeft eiser een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, verzocht het paspoort aan hem terug te geven.
Op 11 oktober 2016 heeft eiser in persoon aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, verzocht het paspoort aan hem terug te geven.
3.7.
Vervolgens heeft de onder de kop “
Procesverloop” beschreven besluitvorming plaatsgevonden.
3.8.
Op 13 januari 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
4. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Vw en voor zover van belang, zijn de ambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen, bevoegd om, ter vervulling van hun taken, reis- en identiteitspapieren van personen in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen alsmede om hierin aantekeningen te maken.
Ingevolge artikel 52, tweede lid, eerste volzin, van de Vw wordt het reis- of identiteitspapier aan de vreemdeling teruggegeven indien hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hij ook daadwerkelijk vertrekt.
Ingevolge artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en voor zover van belang, nemen de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet het reis- of identiteitspapier van een persoon tijdelijk in bewaring voorzover zulks nodig is met het oog op de uitzetting of de overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Vw.
Ingevolge artikel 72, derde lid, Vw wordt voor de toepassing van de afdeling 2 van de Vw met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, eerste volzin, Vw en voor zover van belang, kan tegen een ter uitvoering van deze wet genomen beschikking, die niet door of namens onze Minister is genomen, bij Onze Minister administratief beroep worden ingesteld.
Ingevolge artikel 71, eerste lid, Vw is in afwijking van artikel 8:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor beroepen tegen besluiten, gegeven op grond van deze wet, de rechtbank te ’s Gravenhage bevoegd.
5. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat eiser geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen het met het oog op eisers uitzetting tijdelijk in bewaring nemen van het paspoort.
6. De rechtbank is gezien het toepasselijk wettelijk kader van oordeel dat tegen (de inname van en) de weigering tot teruggave van het paspoort administratief beroep openstaat. Tegen een beslissing op een administratief beroep staat beroep open bij de vreemdelingenrechter.
7. Gelet op het voorgaande dient het bezwaarschrift van 14 december 2012 dat bij de Vreemdelingenpolitie Utrecht is ingediend te worden aangemerkt als een administratief beroepschrift, dat naar verweerder had moeten worden doorgestuurd en waarop verweerder had behoren te beslissen.
8. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat het als administratief beroepschrift aan te merken bezwaarschrift van 14 december 2012 dat bij de Vreemdelingenpolitie Utrecht is ingediend ten onrechte niet aan verweerder is doorgezonden. Voorts heeft een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, ten onrechte op het administratief beroep beslist. In zoverre kleeft er aan het bestreden besluit een bevoegdheidsgebrek. Ter zitting heeft verweerder het bestreden besluit bekrachtigd. Gelet op deze bekrachtiging kan voormeld bevoegdheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, nu gesteld noch gebleken is dat eiser door dit gebrek in zijn belangen is geschaad.
9. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om vanwege dit bevoegdheidsgebrek verweerder in eisers proceskosten in beroep te veroordelen, nu eiser geen gronden ter zake van het ambtshalve door de rechtbank geconstateerde bevoegdheidsgebrek heeft aangevoerd.
10. Zoals ter zitting met partijen is besproken, ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het als administratief beroep aan te merken bezwaar ontvankelijk is.
11. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw bedraagt in afwijking van artikel 6:7 van de Awb de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift vier weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid, is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
12. De rechtbank is van oordeel dat de termijn van vier weken om administratief beroep in te stellen is aangevangen op 11 oktober 2016, zijnde de datum waarop aan eiser desgevraagd mondeling is medegedeeld dat het paspoort niet aan hem wordt teruggegeven. De omstandigheid dat ten tijde van die weigering de ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, bekend was met de gemachtigde van eiser inzake het verzoek tot teruggave van het paspoort, maakt niet dat de termijn van vier weken om administratief beroep in te stellen eerst aanvangt op het moment waarop deze gemachtigde met de weigering bekend is geworden. Immers, de weigering betreft een feitelijke handeling en de termijn van vier weken om administratief beroep in te stellen vangt in dat geval aan wanneer voor eiser op ondubbelzinnige wijze uit een specifiek ten aanzien van hem als zodanig kenbare handeling kan afleiden dat de teruggave van het paspoort is geweigerd. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in een uitspraak van de ABRvS van 5 oktober 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN9962). De rechtbank is voorts van oordeel dat door eiser mede te delen dat aan hem het paspoort niet wordt teruggeven, op vorenbedoelde ondubbelzinnige wijze de weigering kenbaar is gemaakt. De rechtspraak waarin is bepaald dat de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddel aanvangt wanneer een schriftelijk besluit op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt aan de gemachtigd die bij een bestuursorgaan in bepaalde zaak bekend is, is in dit geval niet van toepassing omdat geen sprake is van een schriftelijk besluit waarbij de teruggave is geweigerd maar van een feitelijke handeling waarbij dat is gebeurd.
13. De rechtbank stelt vast dat het op 14 december 2016 ingediende en als administratief beroepschrift aan te merken bezwaarschrift buiten de termijn van vier weken is ingediend. De rechtbank is van oordeel dat desondanks de niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven, nu redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Hiertoe is in de eerste plaats redengevend dat eiser heeft betwist, dat op 11 oktober 2016 aan hem is meegedeeld dat en binnen welke termijn hij een rechtsmiddel tegen de weigering van de teruggave van het paspoort kan aanwenden, en op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat op 11 oktober 2016 aan eiser is meegedeeld binnen welke termijn hij een rechtsmiddel tegen de weigering van de teruggave van het paspoort kan aanwenden. Voorts is redengevend dat het niet aan eiser mededelen van de mogelijkheid om binnen een bepaalde tijd een rechtsmiddel aan te wenden leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, nu eiser daarop een beroep heeft gedaan en heeft gesteld dat de termijnoverschrijding daarvan een gevolg is. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in een uitspraak van de ABRvS van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS: 2017:594). Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat eiser wist dat hij binnen een bepaalde termijn administratief beroep moest instellen.
14. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat eiser ten tijde van de behandeling van het beroep en het verzoek ter zitting over de voor deze zaak relevante stukken beschikte.
15. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel, de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Ter motivering van deze stelling heeft eiser aangevoerd dat door de weigering het paspoort (tijdelijk) terug te geven hem ten onrechte het recht wordt onthouden om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ in te dienen. Immers, zonder het paspoort kan eiser zich niet legitimeren om de onderneming in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) in te schrijven, kan eiser geen zakelijke overeenkomsten aangaan en kan hij niet aan de overige documentatievereisten in het kader van vorenbedoelde aanvraag voldoen. Het had op de weg van verweerder gelegen om te motiveren waarom een alternatieve oplossing niet mogelijk is, zoals tijdelijke teruggave van het ingenomen paspoort aan eiser opdat hij de onderneming in het handelsregister van de KvK kan inschrijven. Voorts is van belang dat eiser verblijfsaanvragen heeft ingediend en zich houdt aan de op hem opgelegde meldplicht.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het bestreden besluit in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel, de artikelen 16 en 17 van het Handvest, artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
16.1.
De rechtbank stelt voorop dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 52, tweede lid, eerste volzin, van de Vw. Eiser heeft immers niet te kennen gegeven dat hij Nederland wil verlaten en daadwerkelijk vertrekt.
16.2.
De rechtbank stelt verder vast dat geen sprake is van een situatie waarin eiser het recht is onthouden om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ in te dienen. Eiser heeft immers op 21 april 2016 de onder 3.4. vermelde aanvraag ingediend waarop verweerder inhoudelijk heeft beslist.
16.3.
De rechtbank verwerpt voorts eisers stelling dat hij zonder het paspoort zich niet kan legitimeren om de onderneming in het handelsregister van de KvK in te schrijven, geen zakelijke overeenkomsten kan aangaan en niet aan de overige documentatievereisten in het kader van de onder 3.4. vermelde aanvraag kan voldoen. Eiser heeft deze stelling immers niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiser zich in het Nederlands (handels)verkeer niet zou kunnen legitimeren met het aan hem verstrekte Nederlands vreemdelingendocument. Integendeel. Zo blijkt bijvoorbeeld uit informatie van de KvK (
https://www.kvk.nl/inschrijven-en-wijzigen/inschrijven-bij-de-kamer-van-koophandel/wat-is-een-geldig-legitimatiebewijs/) dat een Nederlands vreemdelingen document als een geldige legitimatiebewijs wordt aangemerkt.
16.4.
Gelet op hetgeen onder 16.3. staat valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien hoe de weigering om het paspoort aan eiser terug te geven, in strijd is met het in artikel 16 van het Handvest neergelegde recht van vrijheid van ondernemerschap. Daarom verwerpt de rechtbank eisers stelling dat de weigering tot teruggave van het paspoort in strijd is met artikel 16 van het Handvest.
16.5.
Eisers stelling dat de weigering om aan eiser het paspoort terug te geven in strijd zou zijn met het in artikel 17 van het Handvest neergelegde recht op eigendom en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, verwerpt de rechtbank als niet gemotiveerd en onderbouwd. Immers, gesteld noch gebleken is dat het ten naam van eiser gesteld Turks paspoort zijn eigendom is en niet het eigendom van de Turkse staat.
16.6.
Gelet op het voorgaande is het in het kader van subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel onderzoeken van alternatieve oplossingen, zoals eiser heeft betoogd, (nog) niet aan de orde. De enkele omstandigheid dat eiser hangende verblijfsprocedures zich houdt aan de op hem opgelegde meldplicht leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel
17. Op grond het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die tot het oordeel dienen te leiden dat eisers belang bij teruggave van het paspoort ten tijde van het bestreden besluit diende te prevaleren boven verweerders belang bij de Nederlandse staat bij de weigering van de teruggave van het paspoort.
18. Op grond het voorgaande is de rechtbank van oordeel het beroep ongegrond is.
19. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. [1]

Voetnoten

1.Zie artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw en de uitspraak van de ABRvS van 6 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2945).