ECLI:NL:RVS:2014:2945

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
201311637/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 november 2013, waarin het beroep tegen de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ongegrond werd verklaard. Het verzoek om schadevergoeding was ingediend naar aanleiding van de inname van haar paspoort en het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel had op 10 september 2012 het verzoek om schadevergoeding afgewezen, wat door de staatssecretaris op 11 januari 2013 werd gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het verzoek terecht had afgewezen, waarop [appellante] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 juli 2014 behandeld. Tijdens de zitting was [appellante] aanwezig, bijgestaan door een gemachtigde, en de staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. P. van Zijl. De Afdeling overwoog dat zij niet bevoegd was om kennis te nemen van het hoger beroep met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding voor de inname van het paspoort, omdat dit niet onder de uitzonderingen valt die hoger beroep mogelijk maken volgens de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling bevestigde dat het besluit van 23 februari 2012, waarin een terugkeerbesluit en inreisverbod waren uitgevaardigd, onrechtmatig was en dat de kosten die [appellante] had gemaakt in verband met bezwaar en beroep tegen dit besluit niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat zij deze kosten al had geaccepteerd via een eerder aanbod van de staatssecretaris.

De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij emotionele schade had geleden die voor vergoeding in aanmerking kwam. De overige kosten die [appellante] had opgevoerd, waren niet voldoende onderbouwd om aan te tonen dat deze als gevolg van het besluit van 23 februari 2012 aan de staatssecretaris konden worden toegerekend. De Afdeling verklaarde zich onbevoegd voor het deel van het hoger beroep dat betrekking had op de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding en bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige.

Uitspraak

201311637/1/A2.
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], Duitsland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 november 2013 in zaak nr. 13/3206 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een verzoek van [appellante] om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2014, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P. van Zijl, werkzaam in zijn dienst zijn verschenen.
Overwegingen
1. Hierna wordt onder de staatssecretaris tevens diens rechtsvoorgangers verstaan.
2. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: Wns), voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, staat in afwijking van artikel 47, eerste lid van de Wet op de Raad van State geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van artikel 6, eerste lid, hoofdstuk 4 of hoofdstuk 5. Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
3. Op 16 februari 2012 heeft de vreemdelingenpolitie het paspoort van [appellante] in beslag genomen.
Bij besluit van 23 februari 2012 heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. [appellante] is tegen dit besluit in beroep gekomen. Bij brief van 4 mei 2012 heeft de staatssecretaris dit besluit ingetrokken en aangeboden de proceskosten tot een bedrag van 437 euro te vergoeden. Bij brief van 14 mei 2012 heeft [appellante] haar beroep ingetrokken. Zij heeft voorts ingestemd met de voorgestelde vergoeding van de proceskosten.
4. Bij brief van 18 juni 2012 heeft [appellante] verzocht om vergoeding van onkosten als gevolg van de inname van haar paspoort en het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod. Bij dit verzoek heeft zij een specificatie van onkosten voor een bedrag van in totaal € 11.649,05 gevoegd.
Bij het besluit van 10 september 2012, gehandhaafd bij het besluit van 11 januari 2013, heeft de staatssecretaris het verzoek afgewezen.
5. [appellante] klaagt dat de rechtbank, door te oordelen dat de staatssecretaris haar verzoek om schadevergoeding mocht afwijzen, niet heeft onderkend dat zij op 16 februari 2012 en ook daarna rechtmatig in Nederland verbleef en dat zij en haar echtgenoot hoge kosten hebben moeten maken als gevolg van fouten van de staatssecretaris.
6. De Afdeling is, gelet op het bepaalde in artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000, niet bevoegd kennis te nemen van een eventueel door [appellante] in te stellen hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank op een beroep betreffende de inname van haar paspoort, omdat artikel 52 van de Vw 2000 in hoofdstuk 4 van die wet is opgenomen en de uitzondering van artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000 niet van toepassing is.
Dit brengt met zich dat evenmin hoger beroep openstaat tegen de uitspraak van de rechtbank over het besluit op het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de inname van het paspoort. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 in zaak nr. 201308500/2/A2. Dat onder de aangevallen uitspraak is vermeld dat daartegen hoger beroep bij de Afdeling openstaat, maakt dat niet anders.
De Afdeling is onbevoegd om van dit onderdeel van het hoger beroep kennis te nemen.
7. Niet in geschil is dat het besluit van 23 februari 2012, waarin een terugkeerbesluit en een inreisverbod zijn uitgevaardigd, is ingetrokken omdat het onrechtmatig was.
De kosten die [appellante] heeft gemaakt in verband met het indienen van bezwaar en beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod konden op grond van artikel 8:75a Awb voor vergoeding in aanmerking komen. In dit geval is de rechtbank bij intrekking van het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod niet verzocht om vergoeding van de proceskosten, aangezien de staatssecretaris [appellante] vergoeding van deze kosten heeft aangeboden, welk aanbod door haar is geaccepteerd. Voor een aanvullende vergoeding van deze kosten via de weg van een verzoek om een zelfstandig schadebesluit is onder die omstandigheden geen plaats.
Ten aanzien van de gestelde emotionele schade heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zodanig heeft geleden dat sprake is van aantasting in haar persoon in de zin van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. De staatssecretaris heeft zich reeds hierom op het standpunt mogen stellen dat geen aanleiding bestond de gestelde immateriële schade te vergoeden.
Voor zover de overige kosten al zijn aangetoond, is niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten in zodanig verband staan met het besluit van 23 februari 2012, dat deze als een gevolg daarvan aan de staatssecretaris kunnen worden toegerekend.
8. De Afdeling is wat betreft het in 6. besproken onderdeel onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. Voor het overige is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, voor zover het betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de inname van het paspoort;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014
480.