In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 november 2017 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de kinderopvangtoeslag voor eiseres over de jaren 2013 en 2014. Eiseres had een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst/Toeslagen had deze aanvragen afgewezen omdat eiseres niet kon aantonen dat zij alle kosten voor de kinderopvang had betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 gebruik heeft gemaakt van een gastouderbureau, maar dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd van de gemaakte kosten. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante wetgeving en jurisprudentie, waarin is bepaald dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat de kosten daadwerkelijk zijn betaald. Eiseres heeft verschillende bewijsstukken overgelegd, maar de rechtbank concludeert dat deze stukken niet voldoende zijn om aan te tonen dat zij recht heeft op de toeslag. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.