201500036/1/A2.
Datum uitspraak: 2 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2014 in zaak nr. 14/3392 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 14 en 16 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil en de teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 9 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 juni 2015 heeft de Afdeling schriftelijke vragen aan de Belastingdienst/Toeslagen gesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op deze vragen gereageerd.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2015, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 49 (voor 1 januari 2009) en artikel 5 (na 1 januari 2009), van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot op de tegemoetkoming herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Toeslagjaar 2008
2. Ter zitting is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen tegemoet is gekomen aan het hoger beroep van [appellante] voor zover dit betrekking heeft op het berekeningsjaar 2008. [appellante] heeft het hoger beroep in zoverre ter zitting ingetrokken. Dit brengt mee dat partijen uitsluitend nog verdeeld zijn over de vraag of [appellante] over het berekeningsjaar 2009 recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Toeslagjaar 2009
3. Aan het besluit van 9 april 2014, voor zover hier van belang, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij over 2009 kosten heeft gemaakt voor de gastouderopvang.
4. De rechtbank heeft dit standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen bevestigd, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2014 in zaak nr. 201307934/1/A4. Daarbij heeft zij overwogen dat [appellante] met de door haar overgelegde bankafschriften zonder bijbehorende kwitanties niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk betalingen heeft verricht aan de gastouder of het gastouderbureau.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de betalingen over 2009 niet heeft aangetoond. Volgens [appellante] is in de met het gastouderbureau gesloten overeenkomst duidelijk vermeld dat de gastouder de ouderbijdrage van € 39,00 per maand aan haar schenkt. Verder voert [appellante] aan dat uit de door haar overgelegde bankafschriften blijkt dat zij maandelijks € 50,00 contant heeft betaald aan de gastouder, haar schoonmoeder, en kan redelijkerwijs niet van haar schoonmoeder worden verwacht dat zij facturen opstelt of kwitanties uitschrijft.
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
5.2. Naar niet in geschil is, zijn de toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2009 van in totaal € 6.842,00 rechtstreeks aan het gastouderbureau betaald, en heeft dat bureau die voorschotten vervolgens, na aftrek van bemiddelingskosten, betaald aan de gastouder. Die betalingen van [appellante] aan de gastouder zijn aldus via het gastouderbureau verlopen.
Om te kunnen beoordelen of [appellante] alle kosten van kinderopvang heeft betaald, dient [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen inzicht te verschaffen in de hoogte van de kosten die bij haar in rekening zijn gebracht. De Belastingdienst/Toeslagen dient daar zo nodig om te verzoeken. Eerst nadat is bezien of de in rekening gebrachte kosten overeenstemmen met het bedrag dat [appellante] aantoonbaar heeft betaald, kan worden vastgesteld of zij alle kosten van kinderopvang heeft voldaan.
Nu de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] niet heeft verzocht om een opgave van de bij haar in rekening gebrachte kosten, zoals hij desgevraagd ter zitting heeft bevestigd, is het besluit van 9 april 2014 in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), niet met de benodigde zorgvuldigheid voorbereid. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van 9 april 2014 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking, voor zover het ziet op 2009.
De Afdeling zal beoordelen of de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
7. Ter zitting is gebleken dat [appellante] geen jaaropgave of facturen over 2009 van het gastouderbureau De Appelbloesem heeft ontvangen. Zij kan dan ook niet aantonen wat de totale kosten van kinderopvang over dat jaar zijn geweest. Derhalve kan zij evenmin aantonen dat zij de totale kosten tijdig heeft voldaan. Gelet hierop, heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht de kinderopvangtoeslag over 2009 op nihil gesteld en de teveel betaalde voorschotten over dat jaar teruggevorderd.
8. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit van 9 april 2014 geheel in stand blijven.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2014 in zaak nr. 14/3392, voor zover deze betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 9 april 2014, kenmerk BOB2 FAP4 BT13, voor zover het ziet op het berekeningsjaar 2009;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 293,00 (zegge: tweehonderddrieënnegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015
615.