Overwegingen
1. Onder verweerder wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De rechtbank betrekt de volgende feiten bij de beoordeling. Eiser heeft eerder, op
7 april 2011, een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 11 april 2012 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 15 augustus 2012 (AWB 12/15135) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 11 april 2012 staat dus in rechte vast.
3. Eiser heeft op 25 mei 2016 een tweede asielaanvraag ingediend, die in dit beroep ter beoordeling voorligt. Eiser legt aan deze asielaanvraag het volgende relaas ten grondslag. Eiser is homoseksueel. Hiervan is hij zich bewust geworden toen hij tien of elf jaar oud was, door contacten met [de persoon 1] . Nadat [de persoon 1] en eiser achter de school zijn betrapt tijdens het zoenen, moest eiser stoppen met school. [de persoon 1] bleef hem dagelijks bezoeken bij de boerderij waar eiser vanaf toen is gaan werken. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Sierra Leone, als hij openlijk zou uitkomen voor zijn geaardheid, zal worden vermoord.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser als ongegrond afgewezen en tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Volgens verweerder kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Sierra Leone een risico loopt op ernstige schade. Aan dit standpunt legt verweerder ten grondslag dat de gestelde homoseksuele geaardheid en de problemen die eiser daarom in Sierra Leone stelt te hebben ondervonden niet geloofwaardig worden geacht. Hiervoor zijn, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verduidelijkt, de volgende redenen gegeven. Eiser heeft volstrekt onvoldoende verklaard over zijn proces van bewustwording van zijn geaardheid en zijn proces van zelfacceptatie. Vooral omdat hij afkomstig is uit Sierra Leone, waar het verboden is in het openbaar handelingen te verrichten die kunnen samenhangen met homoseksualiteit en homoseksualiteit maatschappelijk niet wordt getolereerd. Volgens eisers verklaringen was hij weliswaar minderjarig toen hij zich bewust werd van zijn geaardheid, maar ten tijde van het nader gehoor en aanvullend gehoor was hij meerderjarig. In retrospectief moet eiser meer over deze processen kunnen verklaren, aldus verweerder. Bovendien heeft eiser vaag en algemeen verklaard over [de persoon 1] , terwijl hij stelt dat hij tien jaar een relatie met hem heeft gehad. Voor verweerder weegt ook zwaar dat de tijdlijn in het asielrelaas van eiser niet spoort met de tijdlijn die hij heeft geschetst in zijn vorige asielprocedure. In zijn vorige asielprocedure heeft eiser immers gesteld dat hij is gestopt met school toen hij twaalf jaar oud was, zich heeft aangesloten bij de Poro-gemeenschap toen hij dertien jaar oud was en vervolgens een jaar in de ‘bushbush’ bij die gemeenschap heeft verbleven. In het asielrelaas dat eiser aan zijn huidige aanvraag ten grondslag legt, stelt eiser echter dat de relatie met [de persoon 1] al begon toen eiser nog op school zat en [de persoon 1] hem bij de boerderij bleef bezoeken vanaf het moment dat eiser gestopt was met school. In dit asielrelaas verklaart eiser niet over een verblijf in de ‘bushbush’. Verder vindt verweerder het opmerkelijk dat eiser zich in 2013 heeft gewend tot de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), om met het REAN-programma zelfstandig terug te keren naar zijn land van herkomst. Ten slotte wijst verweerder erop dat eiser tijdens het nader gehoor en aanvullend gehoor heeft verklaard dat hij een relatie heeft met [de persoon 2] , terwijl [de persoon 2] in diens asielgehoren niet heeft verklaard dat hij een relatie heeft of heeft gehad met eiser en het afwijzende besluit van de asielaanvraag van [de persoon 2] , waarin diens gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig is geacht, in rechte vaststaat.
5. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens. Hij voert aan dat verweerder zijn homoseksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser betoogt dat werkinstructie 2015/9 (WI 2015/9) niet geschikt is om asielaanvragen te beoordelen die gegrond zijn in vrees voor vervolging wegens seksuele geaardheid, zodat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Ter onderbouwing van dit betoog heeft eiser een artikel overgelegd van Andrea Gustafsson Grønningsaêter, “Establishing a sexual identity: The Norwegian immigration authorities practice in sexuality-based asylum cases”. Dit artikel is geschreven ten behoeve van de conferentie “Out and Proud” van het COC, gehouden op 5 en 6 oktober 2017. Eiser stelt dat de wijze waarop de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid in Noorse asielzaken wordt beoordeeld zeer vergelijkbaar is met die in Nederland, zodat het artikel van waarde is in het kader van dit beroep. Ook heeft eiser gewezen op een brandbrief van 8 juni 2017 en persberichten van 8 en 20 juni 2017 en 4 en 28 september 2017 van het LGBT Asylum Support en op een artikel van Venetia Rainey van middleeasteye.net van 4 oktober 2017. Eiser vindt steun voor zijn betoog in een motie die de coalitiepartijen hebben ingediend, die ertoe strekt dat asielverzoeken van LHBTI’s zorgvuldiger worden beoordeeld. Dit vereist immers een wijziging van WI 2015/9.
Verder voert eiser aan dat hij, anders dan verweerder meent, over essentiële aspecten uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard. Eiser heeft deze beroepsgrond ter zitting onderbouwd met een verwijzing naar passages uit het nader gehoor en aanvullend gehoor. Verweerder heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de jonge leeftijd waarop eiser zich bewust is geworden van zijn geaardheid en met zijn culturele achtergrond, aldus eiser.
Eiser voert ten slotte aan dat verweerder hem aanvullend moet horen over de onlangs beëindigde relatie met [de persoon 2] en over zijn huidige relatie.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. De rechtbank overweegt dat WI 2015/9 volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, zie de uitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1630) voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid en geschikt is om de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksualiteit te beoordelen. In het betoog van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om thans niet langer uit te gaan van de Afdelingsjurisprudentie. Voor zover eiser in dat kader specifiek heeft verwezen naar het rapport van Gustafsson Grønningsaêter, overweegt de rechtbank dat de strekking van dat rapport is dat de nadruk die wordt gelegd op verklaringen over het proces van bewustwording en zelfacceptatie veronachtzaamt dat die processen per persoon enorm verschillen. Op grond van WI 2015/9 wordt van een vreemdeling echter niet in alle gevallen verwacht dat hij een uitgebreid bewustwordingsproces heeft doorlopen of een innerlijke worsteling heeft doorgemaakt, omdat dit te zeer zou uitgaan van stereotiepe opvattingen over een seksuele geaardheid of een bepaald land. Daar komt bij dat op grond van WI 2015/9 niet in alle gevallen een seksuele geaardheid ongeloofwaardig wordt geacht als de vreemdeling, zonder dat hier een rechtvaardiging voor bestaat, ontoereikend heeft verklaard over zijn ervaringen. Daarbij kan van belang zijn dat die vreemdeling over andere aspecten die verband houden met zijn seksuele geaardheid als asielmotief wel geloofwaardig kan verklaren. In zoverre slaagt eisers betoog niet. 8. De rechtbank volgt eiser wel in zijn betoog dat de conclusies van verweerder dat eiser onvoldoende heeft verklaard over zijn proces van bewustwording en van zelfacceptatie en vaag en summier heeft verklaard over [de persoon 1] ondeugdelijk is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank worden deze conclusies van verweerder weersproken door wat eiser hierover heeft verklaard tijdens het nader en aanvullend gehoor, waaruit de rechtbank hierna in rechtsoverweging 9 enkele passages zal citeren. Uit deze verklaringen volgt dat eiser zich ten tijde van de relatie met [de persoon 1] bewust was van de maatschappelijke opvattingen in Sierra Leone over homoseksualiteit en dat [de persoon 1] en hij daar rekening mee hebben gehouden bij het geven van invulling aan hun relatie. Uit eisers verklaringen volgt bovendien dat hij zich heeft afgevraagd hoe hij homoseksueel kan zijn in een samenleving waarin dat niet wordt geaccepteerd. De omstandigheid dat eiser zijn gevoelens voor [de persoon 1] en zijn geaardheid binnen korte tijd heeft geaccepteerd, rechtvaardigt op zich niet de conclusie dat van een acceptatieproces geen sprake is geweest, gelet op de duidelijke verklaringen die eiser over zijn redenen voor de acceptatie heeft afgelegd.
Bovendien heeft eiser niet, zoals verweerder stelt, vaag en algemeen over de relatie met [de persoon 1] verklaard en is hij evenmin blijven steken in het noemen van fysieke aspecten. De momenten waarop hij wel over fysieke aspecten heeft verklaard, waren bepalende momenten in de relatie, te weten de betrapping (het zoenincident achter de school) en het moment waarop [de persoon 1] en eiser zich beseften dat ze meer voor elkaar voelden dan vriendschap.
Bij dit alles neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zich op tien- á elf-jarige leeftijd bewust werd van zijn gevoelens voor [de persoon 1] en, daardoor, van zijn geaardheid. Verweerder heeft in zijn beoordeling, in strijd met het onder 3.2.2 van werkinstructie 2014/10 neergelegde beleid, niet kenbaar betrokken dat eiser zich op deze jonge leeftijd, met bijbehorende belevingswereld, bewust is geworden van zijn geaardheid. De beroepsgrond slaagt.
9. In deze rechtsoverweging zal de rechtbank passages aanhalen uit het nader gehoor en het aanvullend gehoor ter nadere onderbouwing van haar oordeel, zoals hiervoor in rechtsoverweging 8 weergegeven.
“
U vertelde dat toen u voor het eerst met [de persoon 1] zoende, u iets anders voelde. Dit is misschien lastig, maar probeert u eens te omschrijven hoe dat voelde?
Het was dubbel, enerzijds voelde het als een nieuw leven, ik voelde mij goed en fijn. Anderzijds schaamde ik me ook. De woorden van mijn vader en wat de pater in de kerk had gezegd, dat ik weg moest blijven bij de kerk, dat was niet zo leuk, ik vond het niet leuk. Ik moest uiteindelijk op een boerderij werken en als boer leven, ik kon niet naar school, mijn vader hield niet van mij en ik kreeg geen eten van mijn stiefmoeder. Van wat ik op de boerderij kreeg, kon ik leven.
Wat ging door uw hoofd na de eerste keer dat u met [de persoon 1] had gezoend?
Ik dacht: “nu heb ik ook mijn eigen partner”. Het is niet toegestaan in mijn
land, maar dat gevoel had ik wel. (zie pagina 9 verslag nader gehoor).
Wat hebben jullie besproken?
Soms hadden we het erover wat we zouden doen als we ouder waren. Het was moeilijk om in Sierre Leone op zo een manier te leven. We spraken erover of we het land moesten verlaten als we ouder zouden worden. We hadden het erover om te kunnen trouwen. Het is moeilijk in Sierre Leone.
U vertelde dat u dit prettig vond. Tegelijkertijd wist u dat “man-man” niet is toegestaan. Hoe was dit voor u?
We vonden dit allebei goed. Het was een fijne relatie. We hielden van elkaar. We wisten wat de problemen in ons land waren, maar we hielden van elkaar. We vertrouwden elkaar.
Voor zover u op dat moment wist, was het alleen mogelijk om als man samen met een vrouw te zijn, een man samen met een andere man werd niet geaccepteerd. Hoe was dit voor u nu u het fijn vond om [de persoon 1] aan te raken?Dat is wie ik ben. Ik wil zijn als hoe ik ben, ik hoef geen andere relatie. Ik voel me fijn met een man. Ik wil ook geen kinderen. Ik ben zoals ik ben en ik wil alleen een relatie met een man.
Was u in die periode bang of voelde u zich anders? Legt u eens uit.
Het is zeker angstig. We hielden van elkaar, wij deden alles stiekem. We deden het op plekken waar niemand van af wist. We konden het niet in het openbaar doen. We hadden aan elkaar gezworen dat we het nooit aan iemand anders zouden vertellen. Het zou tussen ons blijven en we zouden het niet aan iemand anders vertellen. (zie pagina 3 aanvullend gehoor)
(
…)
Wat ik leuk vond aan [de persoon 1] was dat hij mij begreep. Hij wist van mijn thuissituatie. Hij wist dat ik het niet kon vinden met mijn vader. Hij wist dat ik geen moeder had. [de persoon 1] begreep dat en hij kon daar goed over praten met mij. Hij is heel zorgzaam, mijn vader had mij een keer geslagen. Ik had toen een wond bij mijn oog, [de persoon 1] kwam mij toen verzorgen. Hij is een zorgzame man. Hij bemoedigde mij en nam onze relatie erg serieus.
Wat zei u tegen elkaar als u gesprekken voerden over uw gevoelens?
We spraken over onze gevoelens met elkaar en over de toekomst. We spraken over het feit dat ik geen moeder heb en hij bemoedigde mij. Hij nam onze relatie serieus en had goed advies. (zie pagina 6 aanvullend gehoor)”
10. De rechtbank overweegt verder dat de tegenwerping van verweerder dat de tijdlijn in het huidige asielrelaas niet spoort met die in het asielrelaas in eisers vorige asielprocedure op zichzelf en in samenhang bezien niet voldoende is om de conclusie te kunnen dragen dat eiser zijn homoseksualiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en daarom niet te vrezen heeft voor vervolging. Hoewel verweerder gelijk heeft dat dit aspect bevreemding wekt, is zelfs als eiser in zijn eerste procedure zou hebben gelogen over zijn verblijf in de ‘bushbush’ bij de Poro-gemeenschap, daarmee niet gegeven dat het ongeloofwaardig is dat eiser homoseksueel is. Verder volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat het zonder nadere motivering geen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn homoseksualiteit dat hij zich, voordat hij in Nederland uit durfde te komen voor zijn geaardheid, op aanraden van zijn toenmalig gemachtigde en tijdens illegaal verblijf, in 2013 tot de IOM heeft gewend om zich te oriënteren op een eventuele vrijwillige terugkeer naar zijn land van herkomst.
11. De rechtbank zal, zoals ter zitting met partijen is besproken, de verklaringen van [de persoon 2] niet bij haar beoordeling betrekken. Diens asielgehoor is geen onderdeel van het dossier. Verweerder heeft de rechtbank evenmin verzocht om het gehoor met toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan het dossier toe te voegen. Bij een nieuw te nemen besluit kan verweerder alsnog bezien of deze verklaringen op een daartoe geschikte wijze aan het dossier worden toegevoegd, bijvoorbeeld met toestemming van [de persoon 2] . Daarbij tekent de rechtbank nog aan dat het de vraag is in hoeverre een verklaring over een relatie in Nederland in deze zaak een ander licht kan werpen op eisers verklaringen over bewustwording en zelfacceptatie.
12. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om finaal in de zaak te voorzien omdat verweerder zich zal moeten beraden over de passages over [de persoon 2] en omdat verweerder een nieuwe afweging zal moeten maken op basis van het voorgaande. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-, en een wegingsfactor 1).